Een kleine serenade – Lena Plantinga

   In de tuin van je grootouders staat een marmeren standbeeld waarmee je kust.
   Hier beginnen je ambities in de liefde: op lippen van marmer.

Je verschuift je bed van de muur naar het raam. Er schuiven wat andere spullen mee, er valt iets om: een bloempot spat uitelkaar op de grond. Midden in je kamer ligt een bloedbad van aarde. Je gaat er met je blote voeten in staan. Het bevalt je wel.

Als kind vouw je de tuin van je grootouders open wanneer je niet kan slapen. Je verdrijft nachtmerries met sproeiers waar je in je blote kont onderdoor rent, de bloemborders in bloei, de kas vol druiven – floepdruiven: je kan het vliesje van de vrucht afschieten – de rondscharrelende kippen, het plekje achter de schuur waar je wildplast. Je denkt aan je grootmoeder en de verhalen die alleen zij mag voorlezen, enkel haar stem kan de gruwelijke sprookjes van H.C Andersen verzachten.

Het allermooiste sprookje vind je die van de kleine zeemeermin. Je snikt het hele verhaal lang: als ze danst op haar stekende benen, wanneer ze de prins niet kan vertellen dat zij hem heeft gered en moet toezien hoe hij verliefd wordt op het meisje uit de tempel. Van één zin word je zo bedroefd dat het jaren later nog als een warme mistroostigheid om je heen hangt: ‘Hij kuste haar rode mond, speelde met haar lange haar en legde zijn hoofd tegen haar hart – zodat alle uiterlijk herkenbare tekenen van liefde aanwezig zijn, alleen de liefde zelf niet.’

De logeerkamer van je grootouders is koud en donker, zelfs in de zomer. Om in slaap te kunnen vallen draait je grootmoeder heel hard ‘Eine Kleine Nachtmusik’ van Mozart.

Wanneer je grootouders een middagdutje doen, vertrek jij naar het marmeren beeld. Ze staat verscholen achter een rozenperkje. Het stelt een moeder voor met een kind in haar armen. Het is niet het ideale beeld om mee te kussen, niet zoals de kleine zeemeermin in haar onderwatertuintje bewaarde, maar het heeft de juiste hoogte. Je kan je armen door twee gaten steken of om de nek heenslaan.

Zoenen met tong oefende je op je hand, voor lange tijd proef je alleen de lippen gevormd door je duim en wijsvinger. Ze smaakten nog naar gele vla.

Als je uit huis gaat timmert je grootvader een bed voor je. Een tweepersoonsbed. Wanneer je niet kan slapen bedenk je iemand naast je. De truien die je in de avond uittrekt neem je mee onder de dekens. Je vouwt de mouwen om je middel heen en bedenkt een blonde jongen, met een Vlaams accent. Hij heeft lange benen om je aan vast te haken. Niemand loopt weg. Om het beeld extra kracht bij te zetten plaats je een storm achter het raam, of een oorlog zelfs. De jongen fluistert zalvende woordjes in je oren als roomsoesje, lavendel en badwater. Hij spreekt het woord badwater precies uit zoals het is: warm, zacht en een beetje viezig.

Je kijkt naar het bed, op haar nieuwe plek bij het raam, en je vraagt je af waarom je grootvader geen eenpersoonsbed heeft gemaakt. Het zou ruimte schelen, geen gevaarte vol hoop en verwachtingen. Een bed om in te slapen, niet om in te presteren. De vele truien die je tussen de lakens verzamelt vormen een massagraf van geliefden die niet bestaan.

In het eerste jaar van je studententijd word je verliefd en het loopt natuurlijk niet goed af. Het loopt af.

Speels aantrekken en afstoten veranderde in met volle kracht sleuren en rammen. Het eindigt op een bankje.

Achter jullie langs scharrelen wat stelletjes, hand-in-hand. Jij huilt want hij wil met anderen vrijen. Het liefste zou je naar de stelletjes schreeuwen: ‘Pas op voor bankjes!’

Jij kan anderen zijn, hij mag je uittekenen en opnieuw inkleuren. Je kan een storm achter het raam plaatsen of een oorlog om alles beter te maken. Maar hij weet niet hoe hij je hebben wil, dat is nu juist het probleem, dat moet hij nog ontdekken. Was hij maar van steen, dan had je hem glad geschuurd aan de eettafel gezet. Was jij maar van steen.

Maar je wilt ook niet dat hij blijft – nee – je hebt liever dat hij gaat zodat hij terug kan komen. Dit vind je een erg mooie gedachte, hij ook. En hij huilt met je mee en hij blijft slapen en hij eet voor een laatste keer het havermoutontbijt dat jij voor hem klaarmaakt met dure blauwe bessen en pindakaas.

Bij het afscheid zegt hij: ‘Als we aan elkaar uitgehuwelijkt waren, was ik daar wel blij mee geweest.’ Dit ga je voor altijd onthouden, voor de zekerheid schrijf je het op in je dagboek. En je weet dat je het op een dag in een verhaal zal zetten en je weet dat je het tegen hem zal gebruiken. Je besluit om met meer anderen te vrijen dan hij.

Je loopt naar je boekenkast, opent wat pagina’s van je favoriete schrijfsters en kijkt naar de gele zeeën die jij met je markeerstift over de woorden laat golven. Je smeekt jezelf om over iets anders te schrijven dan de liefde. Schrijf over koeien! Of oude vrouwen! Je schrijft over twee meisjes in een weiland:

Twee meisjes zitten in een weiland en roken sigaretten waar ze onvruchtbaar van
worden.

Het ene meisje zegt tegen de ander: ‘Palingen moeten eerst naar de zee zwemmen voor
de ontwikkeling van hun geslachtsorgaan. Als mannen dat nou ook moesten doen,
misschien zouden ze dan niet de hele tijd zo opgefokt zijn.’

Het andere meisje knikt instemmend: ‘Alle mannen naar de zee! En dan bouwen wij
een dam!’

Het verhaal zelf gaat helemaal nergens heen. Het voelt alsof de meisjes een sjaal om je nek wikkelen die ze steeds strakker aantrekken, terwijl je het al warm hebt.

Uit de tuin til je twee zakken potgrond naar je kamer, je houdt ze in je armen als zware kinderen. Je scheurt een zak open en graait met je handen in de opengereten borstkas van plastic (hierbij kan je aan iemand denken – je besluit dit niet te doen). Je strooit de aarde uit over de kamervloer: onder het bureau, over de vieze kleren, je schoenen, boeken, poëziebundels vol charmante woorden die te knapperig zijn om echt goed te smaken. Je gaat bij het bed staan en kijkt om je heen. De bedolven spullen lijken op bloemen. Het ruikt naar een tuin waarin gezorgd wordt. Een tuin om in te spelen, met een hoekje voor wildplassen en een tafel waar rode wijn en gele vla met aardbeien opgediend kunnen worden.

Er waren anderen waarmee je vree.

Je trok te strakke broeken aan waardoor je niet anders kon dan je buik voor ze inhouden. Iemand kookte gnocchi voor je, door die strakke broek zat je na twee happen al vol. Je denkt dat het de jongen wel bevalt als een meisje haar bord niet leeg eet. Je verafschuwt jezelf om dit soort gedachten – zoals je voor je kast kan staan en kiest welke vrouw je die dag wil verbeelden: sexy, elegant of vrij. Je kiest uit wie je wil zijn op wie je hoopt te ontmoeten.

De jongen komt klaar op je buik omdat hij niet zeker weet of je aan anticonceptie doet. Het zaad nestelt zich in je navel. Dan vraagt de jongen om gezichtscrème want hij is gevoelig. Nu ruik je plots je eigen ochtendritueel tijdens het zoenen. De crème maakt zijn wangen koud. Even denk je een beetje verliefd te worden. Maar je kan wel doen alsof je een keuze hebt óf heel hard iemand anders terugwensen, tot diegene voor je deur staat om je mee te nemen naar een kleedje vol met verse broodjes… Dat moet je alleen niet opschrijven, dat gelooft niemand.

De aarde in je kamer voelt zacht aan tussen je tenen. Alleen het marmeren beeld mist, de vrouw en haar kind. Het standbeeld van de kleine zeemeermin leek sprekend op haar prins. De prins zelf vond de kleine zeemeermin als twee druppels water op het meisje uit de tempel lijken. Uit beide verliefdheden spreekt een bepaalde verhevenheid: een prins van boven de zeespiegel, een meisje in een tempel. En bij zowel de prins als de zeemeermin begon het verlangen met een beeld.

Een Vlaming in je bed is niet langer genoeg om mee in slaap te vallen. Je verlangt naar een onbekende die je hand vastpakt. Je wilt samen kamperen zonder een woord te hoeven zeggen. Soms zet je heel hard een boxje aan in de keuken en gaat zelf achter je bureau zitten. Dan is het net alsof iemand alvast koffie zet, mee neuriënd op J.J Cale. Verbeelding blijft lucht maar het maakt je gelukkig, denk je. Tot je in slaap moet vallen. De zuurstof tussen je kamermuren lijkt in de avond meegenomen door alles wat je er in het licht had bij verzonnen.

Was je maar in de tijd van je grootouders geboren.

Was je maar uitgehuwelijkt, alleen liever niet aan je ex.

Je schrijft deze wensen op, schrapt ze dan weer. Je keert je nog eens tot de twee meisjes in het weiland, geeft ze nog één kans, het moet gruwelijk worden. De meisjes eindigen bij de zee, dansend. Alles gaat over de liefde. Kon je maar 2000 woorden met palingen vullen. Maar men wilt toch ook liefde? Dus wie durft het mij kwalijk te nemen dat ik er de godganse tijd aan denk? En ik hoef geen romantiek en extase,

ik wil gewoon samen kamperen!

Je stuurt de Vlaamse jongen je huis uit, want wat heb je aan iemand waarvan je alleen weet hoe hij het woord ‘badwater’ uitspreekt. Alle truien gooi je overboord, schuif je onder de aarde. Je duikt op je bed en ademt uit. Een lange, diepe adem. Met je armen vorm je vleugels in de ruimte die is vrijgekomen. Hier kan iets groeien.

Je voelt je als de kleine zeemeermin die in schuim verandert en voor het eerst ben je blij voor haar.

Je doet je ogen dicht en bedenkt een orkest van wel tachtig koppen groot, dat speciaal voor jou zo hard mogelijk ‘Eine Kleine Nachtmusik’ speelt.


Lena Plantinga (1999) herschreef in groep 7 het kerstverhaal, waarna ze meester Hennie moest beloven later iets met schrijven te gaan doen. Inmiddels studeert ze Writing For Performance aan de HKU en gaan haar teksten meestal niet over Jezus maar over meisjes op boerderijen of aan zee. Met eigen ervaringen verhuld in een fictief sausje zoekt Lena tragikomische kwetsbaarheden op. Grote inspiratiebronnen zijn Maartje Wortel, Spinvis en haar medestudenten. Lena won met haar verhaal ‘Klein Hemelrijk’ de voorronde van Write Now! Utrecht.

 

 

De oogst