Een wals rond elven – Thomas de Zeeuw

*

Ruben had me een bestelnummer gegeven en gevraagd dat op te halen bij de fotoservice. Toen zijn bestelling op de balie lag, zag ik door het noppenfolie de kop van Adolf Hitler. Het was een canvasdoek zo groot als De anatomische les. Om die reden keek de medewerkster me aan, alsof ik ieder moment een kalasjnikov tevoorschijn kon halen. Ik zei dat het doek gebruikt werd voor een tentoonstelling over zijn laatste jaren. Dat hij precies vandaag 130 jaar geleden ter wereld kwam, verzweeg ik. Dat er elders in het dorp een heus herdenkingsfeest voor hem werd georganiseerd, verzweeg ik eveneens. Trouwens, dat had ze nooit geloofd.

*

‘Elders’ is deze maand in een leegstaande rozenkwekerij. Het gebouw is al jaren verlaten. Enkel de oude machines getuigen nog van een jarenlange arbeid. Voorgaande edities werden gehouden op plekken waar zilvervisjes de baas zijn: de gesloten jeugdsoos, de oude kazerne en zelfs het voormalige wijkgebouw, waar nu een dierenarts is neergestreken. Toch maken we er elke keer iets moois van, zo ook vandaag. De versiering is uitbundig. Het thema ‘rood’ komt terug in al het aanwezige, zoals de rozen, het drinkgerei en de jurk van Elisa. Al sinds haar entree, glijdt mijn blik onherroepelijk naar haar aanwezigheid. Hoe ze haar bontmanteltje aan de kapstok hing en streelde; alsof het een levend vosje betrof. Straks zal ze die niet meer nodig hebben.

*

‘Welkom, zielsverwanten.’ Ruben staat achter een geïmproviseerde katheder. Het is een rechtopstaande pallet, waarop met rode marker een swastika is getekend. Naast me, in de lessen aardrijkskunde, tekent hij vellen vol met dat symbool. Als de leraar langsloopt, schuift hij zijn kunstzinnige uitspatting op een sluikse manier terzijde. Lange tijd is hij daar niet op betrapt, maar vorige week kreeg de schijn van een onschuldige student zijn eerste scheur, toen hij tijdens maatschappijleer met SS-speldjes zat te klooien. Achterberg liep langs en zag het, waarna hij ze vergeefs in zijn etui borg. ‘Zag ik dat nou goed?’ vroeg Achterberg verbaasd. Hij moest zijn etui inleveren. De leraar liep ermee naar zijn bureau en haalde de speldjes eruit. ‘Dit zijn replica’s van wat de Schutzstaffel op hun revers droeg. Hoe kom je daaraan?’
       Hij deed of hij dat niet wist, zei dat ze uit een Oostenrijkse curiosawinkel kwamen. Toen wist ik nog niet dat hij deze jongerenvereniging had opgezet, die steeds meer kenmerken van een sekte begon te vertonen. Maar eigenlijk was er niets van gelogen. Alleen dat die winkel op een steenworp afstand van Hitlers geboortehuis lag, verzweeg hij. Toen ik mijn eerste avond bijwoonde bij dit genootschap, nu twee maanden geleden, vertelde Ruben dat hij het geboortehuis van Hitler had bezocht. ‘Bij het aanraken van de gevel,’ zei hij, ‘gleed er een siddering door mijn lichaam. Alsof hij zijn daadkracht aan mij doorgaf.’ Dat gaf de doorslag om de SNO op te richten. Het staat voor: Sympathisanten van de Nieuwe Orde. Politiek-geëngageerde jongeren, die het nationaalsocialisme bewonderen, komen maandelijks bijeen om Hitlers beeld van zijn Nieuwe Orde in stand te houden. Ik dacht alleen maar: Braunau am Inn als bedevaartsoord. Hoe ziek moet je geest dan zijn? Het is de geboorteplaats van de duivel, die van 1889 tot 1945 in menselijke gedaante op aarde was.

*

Ruben draagt voor uit Mijn kamp. Het gaat m’n ene oor in en m’n andere oor uit. Terwijl de wetenschappelijke uitgave sinds vorig jaar in de winkels ligt, is hij in het bezit van de eerste Nederlandstalige druk uit 1939. De kaft bungelt met zijn laatste garen aan het vergeelde boekblok vast. Toch weerhoudt het hen er niet van te luisteren. Elf krankzinnige jongens en meiden. Ze zitten op kratjes, die we vonden in de opslag. ‘Hier kunnen we op zitten!’ riep iemand. En weer een ander: ‘Als we die machine aan de kant schuiven, creëren we meer dansruimte.’ Het is telkens een hele opgave om zo’n vieze ruimte om te toveren tot feestzaal. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we erin zijn geslaagd. Kijk hoe Ruben nu voordraagt, met op de achtergrond zijn Führer, geflankeerd door de banieren met het hakenkruis.
       Elisa zit op het kratje voor me. Daarnet, toen Ruben over het belang van rassenzuivering sprak, knikte ze stevig. Haar krullen dansten als serpentines langs haar gezicht. Ik ontmoette haar op mijn eerste avond in dit gezelschap. ‘Hoi, Aaron Emslander.’
       ‘Dag, Elisa de Maesschalck.’
       Zo formeel verliep onze ontmoeting. Om de sfeer van een sollicitatiegesprek enigszins te temperen, gaven we elkaar drie zoenen. ‘Ga je al weg?’ vroeg ik. Ze zei dat haar vader ongerust was en absoluut niet mocht weten dat zijn dochter deze bijeenkomsten bezocht. Terwijl ze de laatste slok crémant naar achter werkte, voelde het alsof mijn maag werd bemanteld door een cementen jas. Al mijn eetlust verdween. Zelfs toen ik haar lege beker aannam en ze de kazerne verliet, liet ik de risottokroketjes voor wat ze waren.
       Ik hoop dat ik rond elven nog met haar kan praten. Daarna zal dat lang niet zo gemakkelijk meer zijn. Waarschijnlijk wil ze dan niet eens contact meer. Laat ik hopen op een soepel verloop van de avond. Vorige maand was dat wel anders. Daar moesten we halsoverkop vertrekken, omdat een toevallige passant door een gat in het gordijn naar binnen gluurde. Als mij dat oog niet was opgevallen, zaten we nu in een politiebusje richting Vught. Ik liep naar de deur en zag een vrouw op wandelschoenen met een mobiel aan haar oor. Waarschijnlijk keek ze door dat gat precies op het uitgehangen hakenkruis. Ik riep tegen Ruben dat we moesten wegwezen. Alle meegebrachte spullen werden in ruime sporttassen gedropt. Snel haalden we de vlag van de muur en vouwden hem op tot zijn minimale. ‘Stop hem in je onderbroek ofzo!’ riep Ruben. Ik deed het. Zo vluchtten we met z’n twaalven via een kapotte ruit in een achterkamer. Sindsdien ben ik in ieders achting gestegen. Zelfs in die van Ruben, want eerst wantrouwde hij me maar. Wat een naïeveling…

‘Voor zo meteen,’ zegt Ruben, ‘is dansen toegestaan, maar pas op de verlengsnoeren. We willen geen ambulances.’ Over de vloer kruipen de witte snoeren. Bij binnenkomst waande ik me even in een wasserette. Er draaide iets op volle toeren en maakte daar een onstuimig lawaai bij. Op de grond lag een okergele mantelbuis, die naar een aggregaat leidde. Alles wordt vanavond op die manier van stroom voorzien. Daar is toch goed over nagedacht.

22:53 uur.

Het is een minuutlang zo stil als bij het wakker liggen in de nacht. Alsof de rancune is uitgedreven. We herdenken de zelfmoorden ‘Hitler’ en ‘Braun’. Elisa heeft haar hoofd gebogen en kijkt bedroefd in haar schoot. Tien, twintig seconden bestudeer ik haar. Het zijn die seconden, waarin de minuut overgaat in de andere. Rubens staat op, de rest volgt. Hij brengt een gestrekte rechterarm naar het schilderij en roept: ‘Heil Hitler.’ Wij herhalen in zijn kielzog: ‘Heil Hitler.’ Ik krijg het als een wonder m’n strot uit. Vervolgens neemt de jongen die iedereen zijn ‘kameraad’ noemt, plaats achter de contrabas. Twee violistes dragen hun instrument in een koffertje de verhoging op. Ik schrik van de zware marsmuziek, die plots uit de boxen komt.
       Die Fahne hoch! Die Reihen fest geschlossen…

22:56 uur.

Na de hymne komen de blikken voedsel tevoorschijn en wordt de inhoud op zilveren schalen gelegd. Al die uiteenlopende hapjes refereren aan een paasbrunch. Elisa staat drie hemelsbrede meters verderop. Ze lijkt in gesprek met Ruben, terwijl ze met twee handen haar champagneflûte omklemt.
       ‘Hey Aaron.’ Hij wenkt me. ‘Kom erbij. Ik vertel Elisa net dat mij iets opvalt.’
       ‘Wat dan?’
       ‘Iets heel dubieus. Hoeveel mensen tel jij vanavond?’
       ‘Twaalf,’ antwoord ik.
       ‘Precies ja. Jezus had ook twaalf apostelen. Net zoals de Führer vanavond.’ Hij wijst fier naar het doek met zijn beeltenis. ‘Ze kwamen allemaal uit Galilea. Op één na. Weet je wie?’
       ‘Geen idee.’
       ‘Judas Iskariot. Zijn verrader. Hij kwam uit Judea.’
       Terwijl hij zijn constatering doet, dringt het zoete Dior uit Elisa’s hals zich aan me op. ‘O ja? Wat grappig.’
       ‘Ik vind verraders niet zo grappig.’ Mijn hart begint in zijn kwadraat te bonzen. ‘Geniet van de muziek,’ zegt hij dan. Hij loopt weg. Elisa wil zich eveneens van me afkeren, maar ik houd haar tegen. ‘Ik heb oesters geregeld. Wil je een oester?’ Omdat mijn oom twee grote vishandels in Scheveningen beheert, hoefde niemand zich over vis te bekommeren. Op aanraden van Ruben had ik wat rivierkreeftjes, tweehonderd gram gerookte zalm en een dozijn oesters meegenomen. Ik neem er een van de schaal en reik die haar aan.
       ‘Weet jij dat ik nog nooit een oester heb aangeraakt?’ zegt ze.
       Ik gniffel. ‘Dit lijkt me een mooie gelegenheid.’
       Ze laat de schelp op haar vingertoppen balanceren, terwijl ze met de wijsvinger van haar vrije hand in het weekdier prikt. Ze legt het ziltgeworden topje op haar tong en concludeert: ‘Een veredelde slok zeewater. Laten we proosten met de Führer.’ Ze troont me mee naar Hitlers portret. Ineens weet ik weer waarom ik haar eigenlijk moet haten. Ze roept: ‘Op u, mijn Führer.’ Bij het heffen van haar glas, gonst de inhoud bijna over het doek.

23:00 uur.

Ik leg mijn hand op Elisa haar heup. Ze legt de hare op mijn schouder, terwijl onze vingers met elkaar verstrengelen. In de verte hoor ik de violen in een neerslachtige wals. Ik herken de noten van Kabalevsky en probeer ons daar stijlvol doorheen te loodsen. Stel dat de grote meester vanaf een wolk op ons neerkijkt. Ik wil niet voor schut staan voor Kabalevsky. Ze volgt mijn leiding zonder misstappen. Als ik het oogcontact zoek, houd ze haar ogen op de muur gericht. Het is dus wel haar echte oogkleur. Al die tijd op afstand, leek het of ze cyaanblauwe lenzen droeg, maar nu is dat ontkracht. Ze heeft die kleur van zichzelf.
       Terwijl ik mijn blik voortdurend op haar gericht houd, lacht zij als ze doorheeft dat ik haar bekijk. Ik zou bijna vergeten waarom ik hier ben: informatie opslaan, de leden uithoren. Alsof al die wilskracht om de SNO op te doeken, met dat paar blauwe irissen verdwenen is.
       ‘Je bent goed,’ zeg ik.
       ‘Dank je.’ Ze sluit haar ogen. De violen worden scherper, de contrabas harder. Terwijl we het podium voorbij walsen, bedenk ik: hoe kunnen er zulke perverse ideeën in haar omgaan? Zo’n fantastische dame. Hoe kan er zo’n demon in schuilgaan?

23:16 uur. Ieder moment…

Nu de schaal oesters leeg is, maak ik plaats voor haar, door hem van tafel te tillen. Met een elegant hupsje plant ze zich op het tafelblad. Ik vlei me tussen haar dijen en gezien er geen crémant meer over is, schenk ik haar een bodempje whisky in. Ze nipt, slikt het door en zegt dat het zalig is, ofschoon ik in haar ogen de leugen zie.
       ‘Toen jij je drie maanden geleden aan me voorstelde,’ zegt ze, ‘wilde ik je eigenlijk doodknuffelen uit dankbaarheid.’
       Ik moet giechelen. ‘Waarom dan?’
       ‘Omdat jongens zich nooit aan me voorstellen. Ik moet altijd om aandacht smeken, terwijl de jongen het voortouw dient te nemen.’
       ‘Het is ook spannend als de dame het initiatief neemt.’
       Er volgt een korte stilte, waarin de hartstocht uit haar ogen vuurt. ‘O ja, vind je dat spannend?’ Ze sproeit wat consumptie. ‘Aaron… Vind je dat spannend?’ Op het moment dat haar mond zich naar me toebuigt, zie ik op de achtergrond weer die schoftenkop van Hitler en de twee hakenkruizen. Ik draai mijn gezicht van haar weg. Op dat moment vult de schuur zich met de blauwe zwaailichten. In amper twee seconden stormen er twintig agenten binnen. Elisa wordt uit mijn armen gegrepen en tegen de muur gedrukt. Ze begint te gillen. Van schrik stromen de tranen langs haar wangen; mascara trekt macabere sporen. Terwijl de anderen precies eenzelfde behandeling krijgen, zie ik enkel Elisa, die hardhandig wordt geboeid, alsof ze een misdadiger is. ‘Verrader!’ hoor ik Ruben roepen, maar dat gaat m’n ene oor in, m’n andere oor uit.


Thomas de Zeeuw (2001) is geboren in Delft en groeide op in Maasdijk. Op de middelbare school ontdekte hij zijn passie voor schrijven. Geïnspireerd door Jan Wolkers, Joost Zwagerman en Heleen van Royen pakte hij de pen op. Thomas merkte dat schrijven zijn gemoedstoestand kon bepalen en hij ontwikkelde wilskracht en doorzettingsvermogen. Toen wist hij zeker: schrijven is zijn leven. Thomas won met zijn verhaal ‘De Gerontofiel’ de tweede prijs van Write Now! Rotterdam.

De oogst