Gerontofiel – Thomas de Zeeuw

Als ik naar de oude mevrouw Vogel kijk, overvalt me het soort opwinding dat ik voor mijn buurmeisjes zou moeten voelen. Die hunkering vecht zich door tot in de zomer. Zelfs dan, wanneer mijn buurmeiden in korte broekjes richting het strand fietsen, zie ik liever de perkamenten benen van mevrouw Vogel, roerloos op de stoof voor haar crapaud.

Het schijnt wel een naam te hebben.

*

Taxi Mama heeft me zojuist afgezet. Soms heeft ze zo’n bui. Als je het nagaat, alleen maar in tijden van onderhoud. Je kunt dat mens dan niet blijer krijgen. Als de deurmat bezaaid ligt met brieven van dokter Olafs en ze het voorbereidende gesprek achter de rug heeft. Walgelijk. Dan heb ik weleens de neiging om ’s nachts uit bed te sluipen en de ijspriem te pakken. Eenmaal zeker van haar slaap, steek ik in die lippen, tot het hyaluronzuur in de rondte spat. ‘Waarom blokkeer je het verval?’ zou ik schreeuwen. ‘Je bent jezelf aan het slopen!’

Bij het uitstappen zei ze dat mijn overhemd uit mijn broek is. Voor het binnengaan moffel ik die slaafs achter de broekband.

De klinkers voor de ingang zijn verlegd, zie ik. Het boompje is gesnoeid. En het beeld Duikelende kinderen is sinds 5 december uit voorzorg weggehaald. Na de jaarwisseling zal het worden teruggeplaatst, weet ik. Net als vorig jaar. Hoeveel indrukken je toch vangt na een maand afwezigheid. In Winterberg stond ik drie weken met Madame op de helling. Ze deed elke dag alsof ze niet kon skiën, elke dag tegenover een andere leraar. Zij en haar zoontje wilden het graag leren. ’s Avonds bedankte ze hem hartstochtelijk door even met hem te verdwijnen. Als ik haar weer zag binnenkomen, deed ze mee met de shotjes en stond even later zonder schoenen op de bar.

Het liefst ben ik elke dag hier.

Mocht ik de directeur zijn, had ik niet het klinkerpad, maar de gevel eens laten opknappen. Die loden, olijfgroene letters ‘De Cello’ hangen al sinds de jaren ’50. Maar aan de andere kant, snap ik dat een verzorgingshuis meer waarde hecht aan een waterpas-vlakke oprit, dan aan een nieuwerwetse uitstraling. Ten slotte is het zicht van haar bewoners meeverouderd, dus wat zou het.

De automatische deuren werken nog zonder hapering. Eenmaal in de hal beginnen mijn oorlellen te tintelen. De Cello heeft in haar decemberaankleding gefaald. Aan de pilaar hangt een pluche sneeuwpop, die in de loop der decennia zijn opvulling heeft verloren. Toch bungelt hij nog altijd met diezelfde blije kraaloogjes aan die truttige gevlochten herfstkrans. Het enige dat hier de seizoenen overleeft. Op het bijzettafeltje naast de kerstboom, staat het incomplete tafereel van Jezus’ geboorte.

Ik ga de brasserie binnen en loop door naar het kantoor van de coördinator. Zij is er nooit op zondagen. Geheel op eigen houtje moet ik het hier uitzoeken. Als ik binnenloop, zie ik een envelop liggen. Het formaat belooft geen geboorte. Verschrikt gris ik hem van de vloer en scheur hem open, mijn vingers trillen.

Toch niet…

Na het lezen haal ik opgelucht adem. Ouwe Adriaan van der Lely is niet meer. Zijn familie wil ons hartelijk bedanken voor de jarenlange zorg. Ik leg hem op Jannekes bureau. Zonder haar had ik hier niet gelopen. ‘Je bent dan wel vijftien,’ zei ze op ons eerste gesprek, ‘maar je hebt een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Ik geloof dat jij het prima in je eentje kan, ten slotte zijn de mensen dol op je.’

Dat is waar. In de drie maanden die ik hier stage liep, ben ik tot verwende chocolademelk gesmolten van alle complimenten. Ze hebben te veel suiker toegevoegd. En dan te bedenken dat ik eerst nog in vaste vorm in de wikkel zat, veilig en onaangeroerd. Nu begin ik te koken. Ze hebben het er zelf naar gemaakt.

Uit een hoog keukenkastje pak ik vier blauwe thermoskannen. Wat de bewoners niet weten, is dat hun koffie uit een aftands Douwe Egberts-automaat wordt getapt. Ineens ga je tegen de tachtig opzien. Als er dan net zo’n vent als ik aan mijn deur kwam, met de vraag of ik ‘een lekker bakkie’ lust, laat ik hem mijn eigen espresso maken. Dat is koffie als een klap in je gezicht, een shot levensbesef.
Vanonder de gootsteen neem ik een zilveren blaadje, waarop ik een vetvrij sierservet leg. Zondag is het cakedag. Geen versgebakken, maar een kruimelbom vol E-nummers. Gesneden en wel komt ze uit het cellofaan en bouw ik een toren van de plakjes.

*

Als koffieschenker begin je beneden op de linkervleugel. Elke etage heeft zijn eigen kenmerk. Tastbare elementen, zoals de kleur van de deuren, maar ook geurtjes. De begane grond ruikt bijvoorbeeld naar bewaarde urine. Alsof er vorig jaar een Ming-vaas is volgezeken en die ergens achter een deur staat te verouderen. Een deur waarvan de sleutel is zoekgeraakt, want sinds ik hier kom, ben ik onafscheidelijk met die geur verbonden.

Het eerste kamernummer mag je overslaan. Daar ligt de doodzieke meneer Van Walsem. Toen die regel nog niet van kracht was, ben ik weleens binnen geweest. Hij ligt in een hoog, houten bed, aangesloten op allerhande slangetjes. Een nors kijkend wassenbeeld, meer is hij niet. Je kunt tegen hem aan kletsen, maar je zult nooit weten of hij je hoort.

Ik klop op Annies deur. Zij is de enige die door niemand mevrouw Daalspijkers wordt genoemd. ‘Joehoe,’ klinkt het vanuit de badkamer. ‘Thee zonder suiker, zet maar op tafel.’
Ik fantaseer hoe ze op het toilet zit, haar kruis schoon dept. Hoe een oude dame nog ongelooflijk aantrekkelijk mag zijn. Soms droom ik van het broedersvak. Daarin help ik Annie met uitkleden, tot haar lingerie toe. Ik zet haar op een stoel onder de douche en gebruik het zachtste washandje en een kamillegel om haar te reinigen. En in mijn verregaande dromen, wens ik dat Annie op zo’n moment ziet hoe mooi ik ben. Dat ze me beveelt de deur op slot te doen en me mijn broek laat uittrekken. ‘Uw thee staat klaar, met een plak cake.’

Er komt geen reactie.

*

Dit huis zit vol vrouwen waarover ik fantaseer. Bij de meesten ligt hier loutere lust aan ten grondslag. Eén dame vormt de uitzondering op die mentale notitie. Mijn lieve Thea. Hier is ze bekend als mevrouw Vogel. Zij maakt echt verliefd.

Mevrouw Vogel woont begane grond, kamer 107. Boven haar postbus hangt een tegel met het parool: Van het concert des levens, krijgt niemand een program. De sierlijke kalligrafie uit het begin van de vorige eeuw, is het antoniem van Arial, waarin de naamkaartjes in dit huis zijn gedrukt. Volgens de hare, draagt zij de initialen T.L. Toen ik voor het eerst na een stagedag, nog even naar haar terugging om haar beter te leren kennen, zei ze dat die voor Theodora Lutina staan. Ik zei dat ik vooral Lutina erg bewonderde. Ze is vernoemd naar het schip dat vroeger voor hun huis in Schiedam lag. Haar vader en moeder hebben schipper en schip nooit zien varen. ’s Winters was het ineens verdwenen. Zonder dat iemand het overdag uit de vliet had getakeld. Maar haar vaders ochtendwandelingen langs het water, gaven voldoende gevoel voor een vernoeming.

Terwijl ze deze geschiedenis oprakelde, bekeek ik haar hals. Ik denk dat de stek van mijn bewondering toen begon met ontkiemen. Dat het een startschot was, waarna ik eindeloos dingen aan haar ging opmerken: de donkerzilveren krullen, haar ogen die haar het mooiste meisje van 1951 moesten maken, een bescheiden voorgevel, maar de proportionele billen van een jonge vrouw – niet het lubberende achterwerk van de meeste bejaarden.

Ik ben nog lang niet uitgekeken.

*

Na een druk op de bel en twee bonsjes op de deur, ga ik naar binnen.

‘Wat is er aan de hand?’ roep ik verbaasd. Thea zit gekromd op de sofa, haar hoofd verwikkeld in een trui.

‘Voorzichtig jongen,’ smeekt ze.

Ik neem de bril van haar neus en leg die op tafel.

‘Ze hebben me het verkeerde goed aangetrokken,’ jammert ze. ‘Ik moet díe blouse aan!’

Ik kijk in het geel van haar ogen. Er wellen tranen in op. Haar wangen zijn rood van paniek. Over de leuning hangt een gestreept damesoverhemd.

Dit heb ik weleens eerder meegemaakt, bedenk ik terwijl we haar bovenkleding verwisselen. De keer dat ik in mijn verlangens te ver ging. Eén keer ben ik te ver gegaan. Toen kwam ik haar kamer binnen met de kan koffie, waarbij ze een vies gezicht trok. Het was hoogzomer en haar thermostaat gaf 24 graden aan. Of ik de tuindeur kon openzetten, vroeg ze. Ik voldeed aan haar wensen en maakte bij het aanrecht een glas limonade. In plaats van het drankje op haar tafeltje te zetten, goot ik het opzettelijk in haar decolleté. De purperen viooltjes werden nat en plakkerig. Een plan, waarvan ik na de uitvoering alweer spijt had. Ondanks dat mevrouw Vogel het uitschaterde en zei dat zoiets nou eenmaal kan gebeuren. Ze gaf me aanwijzingen waar ik het stoffer en blik kon vinden, om de scherven bij elkaar te vegen. Uit haar kledinglade pakte ik een nieuw shirt, die ik haar mocht aantrekken. Tijdens de verwisseling zag ik haar prachtige bovenlichaam, haar borsten in een witte beha. Vanaf dat moment wist ik het zeker: de ouderdom is zoveel geiler dan het strakke, onbetaste lijf van een leeftijdsgenote. Daarna heb ik geen écht bloot meer gezien.

Na het sluiten van haar knoopjes, veeg ik twee tranen droog. Ze oogt afwezig, in de war. Zo heb ik haar nog nooit meegemaakt. Ook lijkt ze mijn bezoek niet erg te waarderen. Op het dressoir staat een gouden pendule, omhelsd door een stoffige stolp. Ik ben al ruim dertig minuten bezig met de halve begane grond. Binnen drie kwartier moet heel het huis koffie.

‘Mevrouw Vogel, ik moet gaan,’ zeg ik.

Ze haalt haar schouders op. Onze hoofden staan al zo nader, dat ik me niet schaam een kus achter te laten boven de levervlek op haar wang. Ze ruikt naar dagcrème. Langs het haakje met haar oudroze peignoir verlaat ik haar kamer. Voor de drempel, duw ik mijn neus in de rechtermouw en snuif haar avondgeur naar binnen. Mijn hart slaat een slag over.

In de gang maan ik mijn hart tot kalmte. Ken je dat gevoel? Dat je zo opgewonden bent geraakt, dat je jezelf moet toespreken om rustig te blijven. Dat alleen maar lukt, als je hardop uitblaast en aan het Silence van Beethoven denkt.

‘Ooit zal ik haar neuken,’ fluister ik zacht.

*

Ik heb laatst mijn gevoelens door de zoekmachine gehaald. Er kwam een rij met seksuele- en genderdiversiteit naar voren. Onder het kopje ‘Voorkeur op basis van leeftijd’ las ik de beschrijving van gerontofilie. Een voorkeur van jonge mensen voor ouderen en bejaarden. Al in de eerste regel herkende ik mezelf. Ik googlede ‘Verliefdheid’ en daar werd mijn gevoel gelokaliseerd: een druk onderaan je borstbeen en halverwege je middenrif. Het kwam overeen. De beschrijving van gerontofilie en het gevoel van verliefd zijn.

Ik ben er dus zo een.

*

Naast broeder, zou ik een anoniem dichter willen zijn. Zo een met alleen zijn bundels, voor de rest niks. Geen opnames, geen foto’s. Dat als ik later sterf, ze alleen mijn pseudoniem op de tegel zetten. Mijn moeder zal dan al dood zijn. Als haar begrafenisondernemer eens wist hoeveel euro aan cosmetische behandelingen hij ten grave droeg, denk ik dat ze niet eens begraven wordt. Als ze maar doodblijft. Dan hoeft ze mijn opschrift niet te lezen:

Niemand wil het horen, snapt wat ik bedoel. En verder moet ik het onderdrukken.
Hoe de puzzel moet liggen, wat voor liefde ik voel.
Kijken naar eenieders gelukken.

Daar zal het bij blijven.


Met dit verhaal won Thomas de Zeeuw de tweede prijs tijdens Write Now! Rotterdam. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.

Deel deze pagina:

De oogst