De kauw – Stijn Demarbaix

De auto stond niet zoals gebruikelijk in de zijstraat, maar was pal voor de poort geparkeerd, alsof ik met urgentie diende in te stappen en de kans niet mocht bestaan dat ik hem in de drukte over het hoofd zou zien.

Naar gewoonte plaatste ik mijn schooltas op de achterbank en maakte aanstalten om me te zetten, maar opa belette me met een hoogst opmerkelijk bevel:
‘Kom voorin zitten.’
Pas wanneer hij zijn gebod kracht bijzette door zijn hand tweemaal op de zetel naast hem te laten neerkomen, geloofde ik dat hij het meende. Glunderend kroop ik op de passagiersstoel, een plek die perspectief bood en waar de omgeving niet zomaar aan je voorbij flitste.

Terwijl we de straat uitreden gebaarde opa naar het handschoenkastje, dat ik opende. Een zak Twix viel in mijn schoot. Verbaasd keek ik opa aan. Eten in de auto? Een verbodsregel waar onder geen enkele voorwaarde aan te tornen viel.
‘Ik ga ervan uit dat je ondertussen oud genoeg bent om niet te kruimelen.’
Ik knikte en wikkelde beheerst het papiertje van de chocoladereep, ten teken dat ik zijn vertrouwen niet wilde beschamen.
‘Goed zo. We maken een kleine omweg, oké?’
Ik knikte opnieuw, alsof ik met mijn verworven positie zeggenschap had gekregen in hoe de zaken zich verder zouden ontwikkelen, maar het was ontegenzeggelijk opa en opa alleen die de krijtlijnen trok van ons nieuwe ritueel.

We hielden stand voor een grote heg. Ik stapte uit en volgde opa door het verroeste traliewerk dat het groen spleet. Zerken rezen aan weerskanten op en groetten ons in stilte. Ik kwam er voor het eerst, maar wist meteen hoe me te gedragen. Hier werd niet gek gedaan, niet gespeeld. De atmosfeer gebood het. Sommige namen werden ondertiteld door een achttien. Ik rekende uit hoe lang geleden dat was en duizelde. Lang bleef ik niet bij hen staan: op hun vergeelde foto’s leken ze doder dan de anderen.

De gang waar opa me naartoe nam, trok al van ver mijn aandacht. Hij rinkelde, bevatte kleur en bestond uit zerkjes buiten proportie. Opa hield in het midden van de gang halt, rommelde in zijn jaszak en plaatste een beeldje van een kauw op het graf van een jongen die voor een buitenstaander mijn broer had kunnen zijn.

Ik herkende de vogel en de jongen. Mam had eens over ze gesproken.

Dit was dus Rik.

*

‘Hij speelde niet met andere kinderen en zat altijd op zijn kamer.’
Opa liet zijn blik dwalen over de graven terwijl hij dit zei, alsof hij zich niet alleen tot mij richtte, maar de hele begraafplaats adresseerde.
‘Toen gaf ik hem de kauw. Hij fleurde helemaal op en ontfermde zich over het beestje als een echte moederkloek. Hij voedde het wormen en gaf het water met een pipetje. Geen simpele bezigheid voor een jongen van zijn leeftijd. Een verkeerde beweging en knak.’
Opa kneep zijn vuist samen ter demonstratie en ik hoorde het getjilp smoren. Ik sidderde.
‘Maar klunzig was Rik niet en de vogel groeide uit tot een sterke kauw.’

*

Opa wenkte me vanuit de auto, die hij ditmaal niet meer vlak voor de poort had geparkeerd.
‘Een juf jaagde me van mijn plek,’ bromde hij toen ik voorin instapte. ‘U mag hier niet staan, meneer. U staat in de weg,’ sprak hij in een hoog stemmetje en ik lachte, maar niet hardop, want dat durfde ik nog niet in zijn bijzijn.

‘We gaan weer naar het kerkhof, oké?’
Ik knikte ferm.
‘Zeker? Je hebt toch niet met een vriendje afgesproken?’
Ik schudde het hoofd van nee. De kinderen op school lieten me liever met rust. Ik wist niet wat ik verkeerd deed, maar ik stond hen niet aan. Als ik eraan dacht, trok mijn maag zich altijd samen. Maar nu was ik er zelfs een beetje blij om: ik had met niemand afgesproken, dus kon ik naar Rik.

*

‘Ze werden de circusattractie van de speelplaats. Rik floot een wijsje en de kauw scheerde vanuit de dakgoot over de koer en landde op zijn schouder.’
Opa glunderde en ik zag hoe zijn kunstgebit reflecteerde in de opgepoetste marmeren foto die ons vanop het graf toelachte.
‘Nadien stonden ze te dringen om bij Rik te komen spelen. Ze kwamen uiteraard voor de vogel en niet voor hem. Maar weet je wat hij zei toen ik hem daarvoor waarschuwde?’
Ik sloeg de ogen neer en woelde met mijn gympen het zand om. Ik wist het antwoord niet en hoopte dat opa er snel zelf mee kwam.
‘Hij zei: “Ik weet het pap, maar wat zou ik met zoveel geluk zijn als ik het niet met anderen kon delen?”’

Riks antwoord zweefde nog lang in mijn gedachten. Als ik er was opgekomen, had opa misschien ook glunderend naar mij gekeken.

*

In het stuk bos achter ons huis stond een reusachtige beuk. Mam vertelde eens dat als ze zijn stam doormidden snijden, ze aan het aantal ringen kunnen bepalen hoe oud hij precies is. Ik moest lachen bij dat idee, niet omdat ik haar niet geloofde, maar omdat het me belachelijk leek dat iemand de boom, die duidelijk zo oud was als een dinosaurus, zou kunnen vellen. Met een simpele zwiep van een massieve tak zou hij eenieder die hem kwaad bejegende ongenadig vermorzelen.

Ik hield de kruin van de beuk met een verrekijker in de gaten en zag hoe twee zwarte vogels af en aanvlogen met in hun bek wormen voor hun kroost. Hoe jonger je ze uit het nest haalt, hoe tammer je ze krijgt, had opa gezegd. Ik zag mijn kans.

Aan de voet van de boom voelde ik me nietig. Een dreiging woei van tussen de bladeren naar omlaag, rillend langs mijn lichaam. Ik stond op het punt terug te keren toen Rik verscheen en me tegenhield. Hij spoorde me aan me niet te laten ontmoedigen en klom fluks de boom in. Met bewondering keek ik hem na, haakte vervolgens mijn vingers achter het schors en volgde hem langzaam naar boven. Toen ik de laagst hangende zijtak bereikte, hees hij me erop. De euforie die ik ervoer, strafte me onverbiddelijk. Ik gleed uit over het mos dat de tak besloeg en landde onzacht tussen de steltwortels.

Ik snikte, ook al deden mijn verwondingen geen pijn. Rik was verdwenen en ik keerde zonder kauw naar huis.

*

‘Ik heb daar eens een leraar zijn vet gegeven. Dat was zijn beste dag niet.’
Met een beschuldigende vinger wees opa naar een lokaal in het schoolgebouw, maar door de snelheid waarmee we erlangs reden kon ik niet uitmaken welke hij precies bedoelde. Uit zijn gesticulaties verstond ik dat het lokaal hoog gelegen was.
‘Rik kwam met rode ogen thuis. Zijn kauw was nergens te bespeuren. Hij stotterde dat de wiskundeleerkracht naar tegen hem had gedaan. Die gaf altijd les in dat lokaal, met een groot raam dat uitzicht bood over een weide, toen hier alles nog niet zo was volgebouwd.’
Afkeurend keek opa naar de appartementsblokken die de straat omzoomden. Ik keek nors mee.
‘De kauw had er lucht van gekregen waar Rik na de pauze uithing. Hij nestelde zich op de vensterbank van het lokaal en tikte onophoudelijk tegen het raam, alsof hij Rik aanmaande om de school te verlaten en mee de vleugels te spreiden.’
Opa manoeuvreerde opgenaaid door het verkeer. Ik knabbelde geconcentreerd op een Twixreep.
‘Die ploert van een wiskundeleraar opende een kozijn, zodat de kauw zijn kopje door de opening stak. Vervolgens smeet hij met een smak het kozijn toe. Ternauwernood ontsnapte de vogel aan een gebroken nek. Hij vloog weg en liet zich niet meer zien. Rik was radeloos. Pas bij de avondschemering streek de kauw neer in onze tuin. Het duurde evenwel een tijd voor hij Rik weer in vertrouwen nam.’
We hielden halt voor mijn huis.
‘Wat heb ik die vent zijn vet gegeven.’

We waren niet langs het kerkhof gereden, omdat er geen reden toe was: Rik zat al in de auto.

*

De schaduw van de beuk was van die omvang dat hij verkoeling had kunnen bieden aan een T-rex. Hoe had de boom de allesvernietigende komeet overleefd? Het antwoord liet zich gemakkelijk raden: verankerd met wortels die een meter boven de grond uitsteken omdat ze gewoonweg niet meer in de aarde passen, sprak het voor zich dat hij resistent was geweest tegen de impact van het buitenaardse puin. Ik hopte van de ene wortel naar de andere, die een tombe vormden voor asgrauwe beenderen. Plots stond Rik voor me en reikte me een zwarte pluizenbol aan. ‘Deze is voor jou,’ sprak hij zoet. Ik wilde de kauw aannemen, maar merkte dat het vlees van Riks hand weggevreten was. Hij grijnsde en kneep plots met alle macht de hand toe.

Het duurde zeker een halfuur voor mam, gezeten aan het uiteinde van mijn bed, met sussende woorden mijn hartslag tot een normaal ritme herleidde.

*

Ik had gesproken zonder na te denken en had het verknoeid.

Opa vertelde over hoe de kauw zich steeds meer onder zijn soortgenoten was gaan mengen, die vanuit de boomtoppen zijn naam riepen. ‘Op een avond keerde de kauw niet meer terug. Toen Rik gewaarwerd dat ook die ochtend het voer onaangeroerd was gebleven, wist hij genoeg. Hij hield zich sterk, maar toen ik hem voor het slapengaan kwam groeten, zag ik dat hij gehuild had. Niet lang erna liep de zomer af en ging hij op internaat.’

‘Daar is hij gestorven, niet?’
De woorden hingen in de auto voor ik er erg in had. Ze vulden de ruimte, persten er alle lucht uit. Voor het vervolg van opa’s verhaal was er geen plaats meer. De rest van de rit verliep in stilte en toen we thuis arriveerden, viste ik zonder opa aan te kijken mijn rugzak van de achterbank en sloot schaamtevol het portier.

*

De beuk had een zwart vogeltje uitgespuwd. Ik vond het tussen de steltwortels, geblutst maar in leven. In allerijl liep ik ermee naar huis.

Ik groef wormen op en liet ze met een pincet in zijn opengesperde snavel zakken. Met vochtige vingers streelde ik langs zijn bek en om hem warm te houden drukte ik hem in een handdoek tegen mijn buik. Het mocht niet baten. De kauw sloot de ogen voor de avond was gevallen.

Ontroostbaar begroef ik mijn gezicht in mams rok.
‘Wat scheelt er?’ vroeg ze bezorgd.
Ik legde het lijkje aan haar voeten.

*

Hoogoplopende stemmen wekten me uit mijn sluimer.
‘Je maakt die jongen zot met het verleden,’ hoorde ik mam zeggen. Als antwoord volgde onverstaanbaar gebrom. Dan de klap van een deur en gestommel. Iemand kwam de trap op.

Opa trad zachtjes mijn slaapkamer binnen.
‘Je bent wakker,’ stelde hij eerder vast dan dat hij het vroeg. Zelfs in mijn kamer bepaalde hij de regels, maar iets in zijn postuur verraadde dat hij zich gemoedelijk opstelde.

Ik fluisterde dat het me niet gelukt was.
‘Wat is je niet gelukt?’ vroeg hij.
‘Zoals Rik te zijn,’ antwoordde ik.
Het bleef een tijd stil, tot opa in zijn jaszak rommelde en zei: ‘Dat hoeft ook niet.’
Hij drukte een beeldje van een T-rex in mijn hand.


Stijn Demarbaix (1995) is een masterstudent Taal- en Letterkunde Nederlands aan de Universiteit van Antwerpen die dit jaar (eindelijk) afzwaait. Daarnaast is hij redacteur voor het literaire platform Karakters, waarvoor hij al een aantal gerenommeerde auteurs aan de tand voelde. In zijn vrije tijd speelt hij graag een spelletje pingpong en is hij altijd te vinden voor een film, van Godards A bout de souffle tot Brad Birds onvolprezen De IJzeren Reus. Hij won ook ooit een aanzienlijke som geld in een casino in Las Vegas, die hij niet verkwist heeft aan frivoliteiten, iets waar hij heel trots op is. Stijn won met zijn tekst Jefde voorronde van Write Now! Antwerpen.

De oogst