Schroeven – Janik Trompell

Met dit verhaal  won Janik Trompell de derde prijs tijdens Write Now! Wereldwijd. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.


Cartoonachtig licht bescheen de vaasscherven op de keukenvloer en Lennert Eekhorn schouwde ze verbijsterd aan. Zijn blik wisselde van de fragmenten op de grond naar Annelijn en terug. Uiteindelijk keek hij haar strak aan met een uitdrukking die zo helemaal verbaasd was, dat alle colbertpluizen en andere stofdeeltjes in de kamer van schrik de adem inhielden, en hij zei: ‘Waarom doe jij zoiets?’

Na deze vraag leek het alsof de tijd een moment had stilgestaan, omdat Annelijn voor haar antwoord volop tijd nam. Ergens dichtbij was een zachte hoest hoorbaar, verder was het stil.

‘Nu zeg eens wat! Die vaas was van grootmoeder en bovendien echt kostbaar.’

‘Maakt niet uit. Grootmoeder was toch een racist,’ zei Annelijn ernstig en raakte met haar hand de stoppels op haar hoofd aan. Voordat Lennert daarop iets kon antwoorden (laat staan dat hij geen flauw idee had wat hij had kunnen antwoorden), weerklonk opnieuw een hoest. Maar deze keer was het een opvallend lawaai, gevolgd door een krijsende stem uit de kamer ernaast: ‘Een glaasje water, Leonard. He! Hoor je?’

‘Is hij jouw naam vergeten?’ vroeg Annelijn. Net zoals een stoplicht wisselde haar mimiek bliksemsnel van het hooghartige gezicht tot een begripvol en meelevend masker. ‘Dat is heel vreemd, mijn naam kent hij nog steeds wel.’

Lennert gaf geen antwoord en ging naar het aanrecht om een glas water in te schenken. Daarop zei hij zonder echt te kijken: ‘Wanneer heb jij de laatste keer met hem gepraat, hé?’ – dan liep hij tot aan een grote blauwe deur, zuchtte even en ging naar binnen.

De kamer was niet groot en bijna volledig blauw geverfd. Blauwe muur, blauwe gordijnen, een blauw tapijt – en middenin een bed met blauwe lakens waarop een man zat die niets anders dan een blauwe trui droeg. Deze man was erg oud. Zijn eens zo keurige baard leek nu op een bos met veel eigenzinnige, magere en witte bomen en hij had vermoeide, grijze ogen.

‘Heb je eindelijk mijn water? Wil je mij door de dorst laten omkomen?’

‘Ja hoor, opa. Iedereen wil dat je doodgaat.’

De oude man trok zijn neus op.

‘Je zou niet zo grof moeten zijn, Leonard. Vrouwen vinden zoiets niet aantrekkelijk.’

‘Ik heet Lennert, opa,’ zei Lennert gedeprimeerd en ging terug de keuken in.

Annelijn had een peuk aangestoken en keek diep in gedachten verzonken naar de scherven op de vloer die dankzij haar er lagen.

‘Ik heb liever dat je hier niet rookt,’ zei hij zacht.

‘Dat weet ik wel, maar dit is nog niet jouw huis,’ antwoordde Annelijn rustig. Ze deed de sigaret niet uit.

‘Je gaat nu beter, Annelijn. Ik wil je nooit meer zien.’

‘Mooi zo. Ik kan ook allang geen connectie meer tussen ons voelen, broertje. Misschien zou het zo beter zijn.’

Annelijn stapte haar peuk uit en liet een brandmerk op het tapijt.

‘Ben je gek? Het lijkt me dat je alleen gekomen bent om opa’s huis te verwoesten!’

‘Tot nooit meer, Lennert.’

Ze ging.

Hij stond onbeweeglijk en keek van het brandmerk van de sigaret naar de vaasscherven op grond en terug. Brandmerk, scherven, brandmerk enzovoort.

‘He, knul. Wat is hier gebeurd?’

Lennert ontwaakte bijna meteen uit zijn trance en draaide zich om.

‘Opa, waarom ben je uit je bed?’

‘Dat maakt niets uit nu. Ik ben misschien een beetje doof maar ik kan nog heel goed ruiken. In deze kamer is iets verbrand, Leonard. Je wil me toch niet in een vuur laten sneuvelen?’

‘Hoe achterdochtig ben jij eigenlijk, opa?’

De oude man antwoordde niet, maar keek aangetast naar het tapijt.

‘Valentine, m’n meisje! Wat hebben ze met jouw meesterwerk gemaakt?’

‘Nu, dat is toch iets ongelukkigs…’

‘Ongelukkig?’ vroeg Lennerts opa met dunne lippen. ‘Je bent een vruchtgebruiker en een kanker, Leonard! Nooit kan ik op je rekenen!’

‘Voor de laatste keer, opa! Ik heet Lennert en ga nu alsjeblieft terug naar je kamer!’

De oude man liet zijn lippen voorgoed verdwijnen.

‘O nee hoor. Ik denk dat ik liever een beetje wandelen ga. Misschien hebben we dan allebei een nieuwe focus. En denk ook maar goed over perspectief na. Ik ben niet Valentine, maar wat zou zij zeggen als ze dit tapijt nu kon zien?’

Hij pakte zijn jas en ging door dezelfde deur naar buiten waardoor Annelijn zojuist uit Lennerts leven verdwenen was.

Nu was hij bijna alleen, maar niet helemaal want een stem in zijn hoofd bleef fluisteren. Hij moest zich heel goed concentreren op wat de stem wilde zeggen en juist dan leek hij nog minder te begrijpen. Langzamerhand kreeg hij een hoog geluid te horen – het was maar één enige schrille toon. Dan opeens was het helemaal voorbij en Lennert hoorde duidelijk haar stem: ‘Ze hebben gelijk, Lennert.’

Hij schrok en merkte dat hij een glaasje water in zijn handen moest hebben gehad omdat hij het nu liet vallen. Hij zag het glas op de vloer versplinteren – nog meer scherven. Lennert draaide zich naar de kast om een bezem te pakken en zag uit zijn ooghoek de klok. Zijn opa was tenminste al één uur onderweg en hij droeg alleen maar een trui en een jas. Het was oktober.

Met een sprong was Lennert buiten. De hemel toonde zijn lelijkste grijs en de bomen aan de horizon droegen van de zon nog maar een rood hoedje. De grootvader kon nog niet op weg naar huis zijn, want de hele straat was leger dan een woestijn.

Lennert begon te rennen. Hij wilde niet slechts zijn opa vinden, hij was veel meer ook een voortvluchtige van zijn eigen gedachten. Vooral een mens spookte rond in zijn hoofd. Lennerts moeder, Valentine.

Ze was een naaister geweest en toen hij en Annelijn nog kinderen waren, zijn ze vaak van de ene naar de andere stad verhuisd. Lennert kende vroeger alleen maar één echt thuis en dat was zijn eigen blauwe kamer waarin hij op bezoek bij zijn grootouders mocht wonen. Toen grootmoeder dan overleden was, kwamen ze nooit meer op bezoek. Zijn moeder heeft het niet zo uitgelegd maar Lennert wist dat het gewoon te veel pijn voor haar deed.

Na grootmoeders begrafenis werd Lennert midden in de nacht wakker door het geluid van een rits die dichtgedaan werd. Annelijns silhouet was alleen maar als een watermerk in de duisternis te zien.

‘Waar ga je naartoe?’ vroeg Lennert aan het donker.

‘Ga weer slapen, Lennert. Dit gaat je niets aan.’

‘Je gaat toch niet weg? Laat je mij en mama gewoon achter?’

Annelijn kwam zo dicht bij Lennerts gezicht dat hij haar voor het eerst met kort haar kon zien en ze zei bijna fluisterend: ‘Mama wil me toch niet meer zien, kleine broer. Tot ziens.’

Valentine at daarna een hele week lang bijna niets. Ze zei niets. Ze toonde geen enkele emotie, behalve ’s avonds wanneer ze bij het raam zat en huilde. Nadat Annelijn was vertrokken, veranderde Valentine. Ze was altijd al een weinig emotioneel mens geweest, maar nu was ze ijskoud voor iedereen.

Lennert herinnerde zich de begrafenis van Valentine waar hij Annelijn voor het eerst na acht jaren weer zag. Hij deed bij zijn moeder een handvol schroeven in haar kist een gaf haar een afscheidszoen. Annelijn daarentegen zag eruit alsof ze op Valentine wilde spugen. Ze deed het niet.

Na de herdenkingsdienst vond Lennert haar buiten bij de kerk met een sigaret in haar mond.

‘Hoe gaat het met jou?’ vroeg Lennert zorgvuldig.

‘Goed,’ zei Annelijn.

‘Goed? Mama is dood en met jou gaat het goed?!’

‘Ze hield nooit van ons, Lennert. Niet echt. Ik begrijp niet waarom je dat niet kan zien.’

‘Hoe durf je…? Mama’s hart was gebroken nadat je weg ging!’

‘Ze heeft ons altijd op afstand gehouden,’ zei Annelijn vinnig. ‘Heb je gezien hoe verdrietig opa eruitzag? Ik begrijp dat niet. Ze gaf nooit een reden om haar te missen.’

‘Annelijn, ik weet dat jullie het vaak niet eens geweest zijn…’

Annelijn lachte hard.

‘Wat een understatement! Weet jij wat ik echt voel? Ik voel me vrij. Vrij en leeg.’

De vervreemding tussen Annelijn en haar moeder moest al vroeg hebben begonnen. Lennert zou nooit de dag vergeten dat ze het mooie, grote appartement in Den Haag moesten opgeven. Annelijn had de hele dag geschreeuwd en gebruld en toen ze zag dat dit zinloos was, sloot ze zichzelf op in haar kamer.

‘Kom eens hier, Lennert,’ had zijn moeder gezegd. ‘Het heeft geen zin om te proberen ze nu gerust te stellen. Dat zal ze mettertijd alleen doen.’

Lennert nam plaats op de vloer naast zijn moeder die bezig was om een boekenkast te demonteren opdat hij in hun auto zou passen.

‘Help je me even met de schroeven?’

Lennert reikte naar de tweede schroevendraaier en begon te werken.

‘Mama, die zit te vast in. Ik kreeg ze niet eruit.’

‘Laat mij eens kijken,’ zei Valentine en probeerde het ook. ‘O ja, je hebt gelijk. Dat is echt moeilijk!’

Na een tijdje lukte het eindelijk en ze zaten allebei buiten adem op de vloer.

‘Weet je, Lennert,’ begon zijn moeder na een ogenblik stilte. ‘Ik denk dat dit het probleem van jouw zus zou kunnen zijn. Misschien heeft ze de schroeven een beetje te vast gedraaid.’

‘Bedoel je dat ze te hecht met onze appartement hier is?’

‘Zoiets, ja.’

‘En jij, mama? Vind je het niet erg dat we na de leuke tijd die we hier hadden weer moeten verhuizen?’

‘Nee hoor, het was allang tijd. Ik heb het gevoel dat het nu echt een last is om hier te wonen. Ik kan er gewoon geen connectie meer voelen.’

Nu Lennert daarover nadacht, zag hij hoeveel Annelijn in feite Valentines dochter was en hij vroeg zich af waarom hij dan zo’n familieman was.

Maar was hij dat überhaupt? Moest hij misschien ook alle schroeven losdraaien? Wat maakte hem zijn grootvader uit? Hij bleef staan. Een beeld van de oude man kwam hem voor de geest en Lennert voelde niets. Hij stelde zich voor dat grootvader dood was. Nog steeds voelde hij niets.

Langzaam draaide hij zijn hoofd en begon weer zijn omgeving waar te nemen.

Het was al te laat.

Rood en schitterend was de motorkap. De koplampen beschenen fel Lennerts witte gezicht. Het laatste wat hij zag, was de verschrikte uitdrukking van de automobilist die onder geen beding nog op tijd kon stoppen. Dan was alles zwart en donker.

De oogst