Door de oppervlakte – Emma Hanekroot

Met dit verhaal  won Emma Hanekroot de derde prijs tijdens Write Now! Nijmegen. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.


De boomwortels groeien in groten getale richting het meer om voldoende water in zich op te kunnen nemen. Er ligt dik, groen gras tussen de boomwortels. Het lijkt op groene matrassen. Van de geur van het gras en de zilte waterlucht krijg ik heimwee naar de lange zomerdagen. We lagen urenlang tussen de boomwortels, naast elkaar, in de schaduw van de bladeren. Jij sliep en ik hield de wacht over het meer. Vanaf het moment dat ik bij jou aan het meer kwam, vreesde jij dat nog meer vreemden je wereld zouden verstoren. Ik wist niet goed of dat betekende dat je mij hier ook niet wilde hebben, maar je hebt me nooit weggestuurd, dus ben ik gebleven. Vaak vergat ik het water in de gaten te houden doordat ik druk was met kijken hoe je telkens letterlijk leek te vallen in je slaap. Steeds als je bijna sliep schokte je lichaam wakker. Alsof je het niet aandurfde om het bewustzijn te verliezen. Als ik vroeg waar je over droomde zei je dat je aan het verdrinken was.

Steeds wanneer ik denk dat ik een uitweg heb gevonden, ben ik terug bij het meer. Ik heb besloten dat dit de laatste keer is. Rondom het meer staan hoge bomen, ze lijken vrij oud. De stammen zijn in ieder geval zo dik dat ik minstens met drie mensen zou moeten zijn om een boom te kunnen omarmen. De boomtoppen lijken elkaar te kussen, en het enige licht dat mij bereikt is warm, donkergroen. Alsof ik boven de grond, onder water ben.

Het beeld van jou toen ik je voor het eerst zag, op de met algen beklede steiger, wordt steeds aan me opgedrongen als ik hier zit. Een meisje in een groen T-shirt en een groezelige spijkerbroek. Net onder de knie een kleine scheur in de stof, waardoor dat kwam wist ik niet. Je zat voorovergebogen, met de schouders omhoog, in het water te turen. Rusteloos wiebelden je benen heen en weer. Blonde krullen vielen voor je gezicht. Je haar was zo lang dat het me deed denken aan het haar van een zeemeermin. Plotseling keek je mijn kant uit. Ik nam je rusteloosheid meteen over en struikelde bijna over de stof van mijn blauwe zomerjurk. Na mijn evenwicht teruggevonden te hebben bleef ik zo goed mogelijk stil staan. Zonder ook maar iets aan je houding te veranderen bleef je kijken. Dat luchtte me op omdat het de indruk wekte dat je mij niet had gezien. Later vertelde je dat je niet meer weg wilde kijken omdat je me mooi vond.
Het kostte mij maanden om niet alleen jou te zien maar ook de vissers op het meer en de meisjes die dichter bij de bosrand zaten. De meisjes hielden zich van ons gescheiden. Ze liepen ‘s ochtends rond het meer maar vertrokken vrij snel weer naar het bos, altijd in stilte. Ze deden me denken aan een schol vissen, voortbewegend in een groep, met dezelfde vaalblauwe broeken en shirts.

De vissers waren luid. Ze voeren hun eigen routes en schreeuwden naar elkaar als een van hen de verkeerde koers had. De vissers en ik waren er al vroeg in de ochtend wanneer de meisjes nog sliepen. Ik zat aan de oever op jou te wachten terwijl de vissers druk in de weer waren met het in orde maken van de boot, het voorbereiden van het aas en het poetsen van de hengels. Vervolgens spendeerden ze de hele dag op het meer, vissend. Op het eind van de dag keerden ze terug naar de oever om de buit te inspecteren. Vissen die te klein bevonden werden, gooiden ze terug het meer in. De rest werd ter plekke onthoofd en in emmers met ijs gegooid. Wanneer ze weggingen lieten ze stapels vissenkoppen achter.

Het duurde nog langer voor ik zag dat op de oppervlakte van het meer een laag zilveren tranen lag. Dat zag je alleen als je vlak met je neus boven het meer hing. De tranen waren kleine bubbeltjes, het oppervlak brekend. Telkens wanneer ik mijn vinger in het meer wilde stoppen botste ik tegen de oppervlakte. Jouw hand sneed met gemak door het oppervlak, wat het verschil was tussen jouw vinger en de mijne begreep ik niet. Ik heb een keer geprobeerd het tranenschild te likken omdat ik benieuwd was hoe het smaakte. Zout natuurlijk.

De meisjes stonden elke ochtend bij de oever te huilen om de verdampte tranen uit het meer te vervangen. Liefdevol verspreidden ze de tranen door langzaam rond het meer te lopen. Alle tranen eerlijk verdeeld. Zo huilde de een nooit meer dan de ander.
De meisjes die hier kwamen, praatten niet met elkaar of ons, en gingen het water niet in. Wij wilden dat wel maar deden dat nooit. Dat mocht niet, zei jij.

In het begin keek ik toe. Ik probeerde me aan te passen en vooral niet in de weg te lopen. Langzamerhand begon je mij te vertrouwen en samen verzonnen we spelletjes. We maakten regels zonder volgorde zodat niemand mee kon spelen. Mijn lievelingsregel had te maken met de vissersboten op het meer. Deze waren rood en blauw. De rode boten waren van mij en de blauwe hoorden bij jou. Als er die dag meer blauwe waren bepaalde jij wat we deden en andersom. Wanneer het een rode dag was liet ik je de hele dag zingen. Op blauwe dagen moesten we stoeien. We stoeiden zo dicht mogelijk bij de waterrand tot we uitgeput in het gras vielen. Als ik verloor moest ik je kussen.

‘s Nachts waren we nooit bij het meer. Dat mocht niet, zei jij. Later bleek dat je had gelogen want je bent toch gegaan. Je schoenen hebben je verraden. Ze stonden netjes naast elkaar op het randje van de oever. De veters waren gestrikt. Naast je schoenen bleef ik op je wachten, mijn benen bungelend boven het ondoordringbare wateroppervlak. Nadat jij weg bent gegaan was het overdag volledig donker. Soms zocht ik mee met de meisjes. Ik durfde niet met ze te praten maar als ik begon met zoeken liepen ze in een rij achter me aan. Ik besloot ’s ochtends te zoeken want dan waren de meisjes ook bij het meer. Uit angst om je te missen bleef ik zoveel mogelijk wakker. Soms viel ik toch in slaap en nam je mij mee naar de onderwaterwereld. Het licht was daar zo helder dat het oppervlak van glas leek. Daarna dacht ik dat jij een van de gevangen vissen was. Ik heb je gestolen en opengereten tot er niks meer over was.

Je moet beginnen met snijden vanaf de anus van de vis, over de buikrand. Daar zitten minder spieren. De slijmlaag die de schubben bij elkaar houdt scheurt vrij makkelijk. Er bleven wat snippertjes achter op mijn handen. Hierdoor leek het alsof ik een schubbenhuid kreeg. Voorzichtig trok ik de darm eruit, en werkte verder met de maag. Hoe dieper ik kwam, hoe ruwer ik moest handelen. Ik bleef op jou inhakken tot het kleine hart als laatst op de grond viel. Ik hoopte dat mijn pijn minder werd.

Ik dacht dat als ik onze spelletjes weer ging spelen jij misschien wel mee zou willen doen. Tot je terugkwam besloot ik ons allebei te spelen. De bierblikjes die ik in het water gooide moesten worden opgedoken en teruggebracht naar de kant. Ik kon helaas niet zwemmen, ik hoopte dat jij ze terug zou brengen. Dat gebeurde niet dus moest ik wachten tot ze naar de oever dreven.

Na een tijd werd het meer niet meer gebruikt voor visvangst en de boten bleven verlaten op het meer liggen. De vissen in het meer waren op en de vissers hadden zo lang gewacht op een vangst dat ze vastgeroest waren aan hun boten. De boten begonnen weg te rotten en traag door het oppervlak te zinken. Langzaamaan kwamen de vissen weer terug, maar de vissers waren veranderd in schaduwbotten.

Ik besloot dat de boten onderdeel zouden worden van een schaakspel. Het meer vormde het schaakbord. De boten in mijn buurt waren niet meer in staat om te varen dus bond ik aan elke boot een touw en begon met het touw in mijn hand langs de oever te lopen. Zo trok ik de boten een voor een naar hun plek. De boten fungeerden als een soort eilandjes. Ik hopte van de een naar de andere om bij de onbereikbare boten te komen. Zodra ik die bereikte, bond ik ook deze aan touwen en trok ze een voor een langs de eilandjes naar de juiste kant van het meer. Toen dat gebeurd was sleepte ik de boten die als eilandjes hadden gediend terug en aan beide kanten van het meer ontstonden rijen rode en blauwe wrakken. De stukken visdraad die ik in het water tegenkwam had ik verzameld op de boten en vervolgens in een grote hoop op de kant gegooid. Toen alle boten op hun plaats lagen begon ik de visdraden aan elkaar te knopen. Uiteindelijk leverde me dat achttien even lange draden op. Een voor een tekende ik de lijnen van een schaakbord uit over het meer. Dit was een lastig werkje want de boten moesten precies binnen de vakken passen. Sommige dagen was het spel rustig en gebeurde er niets. Soms wachtte ik hele maanden tot jij een zet maakte. Uiteindelijk deed ik dat dan zelf. Sommige dagen was ik zo fanatiek dat ik schreeuwend rondvoer. Hoe langer het spel duurde hoe meer ik het idee kreeg dat je dichterbij kwam. ’s Nachts stormde het soms en zonken of verdwenen er boten en lijnen.

Op een nacht leken de bomen haast te grommen in de wind. Ik stond op een boot, bij de reling. Het water was bijna zwart en leek alles wat in de buurt kwam op te zuigen. Misschien zou het water je uitspugen. Het water spatte tegen de boeg en in mijn gezicht. Tranen prikten in mijn ogen. Mijn wimpers kleefden aan elkaar, verdriet is niet om van te huilen. Plotseling zag ik een staart onder de boot doorgaan. Glinsteringen zoefden zilverblauw door het water en leken een regen van vonkjes achter te laten. Het blauw was zo diep dat het leek op de nacht en de schubben hadden gouden randen. Mijn lichaam trilde zo hard dat de wereld leek te schudden. Mijn handen voelden ijskoud aan en mijn hart bonsde in mijn keel. Voor ik iets kon doen zwiepte de staart uit het water omhoog, klapte de boot om en liet mij achter in het water. Naadloos werd ik door het meer omringd, erin opgenomen. In plaats van angst voelde ik rust. Mijn lichaam ontspande zich, voor een seconde leek alles stil. Het werd zwart voor mijn ogen en ik voelde jouw handen om mijn benen. Je trok me voorzichtig aan mijn enkels naar de diepte. Maar ik mocht alleen zinken als ik het spel van jou had gewonnen. Ineens voelde het water ijskoud en begon ik naar lucht te happen. Ik zwom zo snel ik kon terug naar de omgekeerde boot en heb mezelf erop gehesen. Je handen waren weg. Zweet gutste over mijn voorhoofd en mijn bloed raasde door mijn lichaam. De hele nacht heb ik daar gezeten. De storm bleef doorrazen maar de staart kwam niet terug. Ik hield mijn ogen zo lang mogelijk open, zonder te knipperen.
Ik wilde niet meer bij je zijn. Maar in mijn hoofd hoorde ik je stem, ik voelde je vingers in mijn haren en hoe je nagels over mijn lippen streelden. Wanneer ik eindelijk in slaap viel, wist ik je te vinden en vast te grijpen tot je niet langer kon ademen. Het was tijd voor mij om jou los te laten.

Ik wil een bericht voor je achterlaten maar weet niet goed wat ik je zeggen wil.
Ik schrijf mijn naam op een stuk papier, vouw het op en steek het in een leeg bierblik voor ik het als flessenpost in het water gooi.

De oogst