Handafdrukken onder mijn vel – Anna Verbeeck
Met dit verhaal won Anna Verbeeck de tweede prijs tijdens Write Now! Leuven. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.
De klok tikte de tijd agressief weg en de kamer vulde zich met spanning. Mijn spanning natuurlijk, maar ook die van de therapeut. Ze beet zo fel op haar nagels dat ik me afvroeg waarom ze gestresseerd was. Was het omdat ze dit net zo’n tijdverspilling vond als ik? Was het een oude gewoonte? Of was ze gestresseerd omdat mama haar vertelde dat ik nog steeds niet sliep en nog steeds plotse paniekaanvallen kreeg? Had mama haar misschien met een lichte irritatie in haar stem gevraagd wat we hier eigenlijk deden en wanneer het me precies zou helpen? Wat het ook was, haar nagelbijten maakte mij nerveus. Ik keek verveeld naar de klok. Nog vijf minuten en ik had weer tachtig minuten van mijn leven verspild, en jammer genoeg ook van dat van haar. Vooruitgang stond nog lang niet op onze agenda en ik was niet gewillig me in te zetten. Grappig, denk ik dan altijd, dat mensen denken dat mijn trauma geneeslijk is. Neen, daar geloof ik jammer genoeg niet in.
Mijn eerste paniekaanval gebeurde niet zo lang geleden. We waren Shakespeare aan het lezen in de les. Verwarde ogen probeerden betekenis te geven aan de zinnen. Anderen gaven ronduit toe dat hun Engels zo vreselijk was dat ze de naam Shakespeare zelfs niet konden uitspreken. Ik geloof niet dat je ooit iemands gedichten echt kunt begrijpen, daarom dat ik ze zo vaak schrijf. Woorden op papier zijn makkelijker dan woorden op de lippen. Hoe dan ook, mijn gedachten waanden af, net zoals mijn ogen. Ze botsten op de vingers van de stagiaire. Het moment dat ik ze zag, werd ik teruggespoeld naar het beeld van andere vingers, die daar zo verdomd op leken. Ik beeldde me in dat ik het papier was onder zijn hand en ik voelde de druk die zijn vingers zo onoplettend uitoefenden op mijn been. Vanaf toen werd alles zwart.
ʻDe vingers van zijn rechterhand bedekken mijn mond, terwijl die van zijn linkerhand over mijn bovenbeen glijden. Zo makkelijk dat het wel lijkt alsof er boter over mijn benen is gesmeerd. Een mens heeft normaal gezien altijd twee handen, ik heb er nu even geen. Mijn handen zijn bevroren en ondergedompeld in stilte. Mijn hoofd is er evenmin. Ik voel alleen de boter op mijn been en zijn hand en hoe ik zo schreeuw vanbinnen maar mijn mond zich stil houdt.’
Zoals ik al zei, woorden op papier zijn makkelijker dan woorden op de lippen.
Ik opende de brievenbus. Weer geen brief. Ik deed alsof het me verraste maar om eerlijk te zijn was die handeling meer een gewoonte dan een wil geworden. Toen ik binnen was, ging ik achter het raam zitten. Ik zag mijn buurmeisje in haar kamer dansen. Ze droeg alleen een beha en een onderbroek. Ik probeerde te achterhalen op welk liedje ze danste op basis van haar mimiek en dansbewegingen. Soms vind ik het oneerlijk dat ik deze pijn moet doorstaan terwijl anderen die niet eens kunnen begrijpen. Ik wil ook best wel dansen in mijn ondergoed, maar de gedachte alleen knaagt in mijn maag. Als er een god zou bestaan, heeft die het wel heel oneerlijk gemaakt.
Mensen zeggen soms dat alles gebeurt voor een reden, daar word ik boos van. Ik zie niet in wat mijn reden dan is.
Ik zat op de bus op weg naar school toen mijn verleden me opnieuw naar de keel greep. Al heel mijn leven lang krijg ik braakneigingen bij de geur van, onder andere, mandarijnen. Toen ik klein was werd er hoogsensitiviteit op mijn reukorgaan vastgesteld, geweldig. Mijn lichaam en ik zijn nooit beste vrienden geweest, maar mijn neus en ik zijn vijanden. Zeker die dag op de bus. Terwijl Chopin dramatisch weerklonk in mijn oren, stapten er nieuwe mensen de bus op. Eén halte voor die van mij, één pijnlijke halte. Miljoenen geuren walsten die dag door de bus, maar die ene lichaamsgeur zal ik er altijd uit kunnen halen. Ik keek niet naar wie er opstapte, misschien was jij het wel, misschien was het iemand die net zo vreselijk rook. De geur sloop als een sluw beest mijn neus binnen. Ik bevroor.
ʻMijn ogen zijn dicht en mijn oren suizen. Mijn gevoel is weg, verlamd. Pijn gutst door mijn lichaam en alles wordt zwart. Vanbinnen ben ik leeg, ook al zit hij in mij. Mijn oren horen niets, misschien omdat het binnen in mijn hoofd zo luid is. Er is één zintuig dat wel zijn werk doet. Zijn geur nestelt zich in het diepste puntje van mijn neus. Hij ruikt naar zweet en zijn adem naar aardbeien. Ik vraag me af of hij zijn tanden poetst met de tandpasta van zijn kinderen.’
Mijn verhaal ging rond als een lopend vuurtje. Er werd gretig over gepraat in warme huiskamers met de koffie op tafel. Moeders en vaders wensten dat het hun kind nooit zou overkomen. Op straat probeerden ze droef naar mij te kijken, maar de opwinding in hun ogen om het door te vertellen verraadde hun toneeltje. Hun blik vertelde alles. Soms moet je geen woorden horen om te weten wat mensen willen zeggen.
Het duurde me zes dagen voor ik alles op papier kon schrijven. Veel te laat, want ik had mezelf al gewassen. Ik voelde me nochtans niet gewassen, zijn handafdrukken waren nog steeds zichtbaar onder mijn vel. De binnenkant van mijn mond proefde nog steeds zijn tong, en zijn geur had zich genesteld in mijn kleren, ook al waren die al tien keer gewassen. Ik had mezelf proberen schoon te maken van de gebeurtenis, tevergeefs. Ik had die klootzak gewoon geholpen. Ik had meteen naar het ziekenhuis moeten komen, zeiden de dokters. Regelrecht van zijn handen in andere handen duiken. Het klinkt makkelijker dan dat het is.
Op de dag van mijn zestiende verjaardag besefte ik dat ik nooit meer een gewoon leven zou kunnen leiden. Tussen taart en kussen van verre familieleden schuilt eeuwig verdriet. Het trauma kruipt ’s ochtends bij me aan tafel, en ’s avonds kruipt het bij me in bed. Het blijft rond mij hangen als fruitvliegjes op rotte mandarijnen. De zon zakte rustig de grond in terwijl ik de kaarsjes uitblies van mijn aardbeientaart. Waar wens je nog voor als je niet voor iets in de toekomst wenst? Nee, ik wens voor het verleden, niet voor iets wat zal komen maar voor iets wat zal gaan. Ik sneed met een mes de taart in stukjes. Het kaarsvet vermengde zich met de boterige vulling. Tussen de gezichten van mijn nonkels, tantes en neefjes stond jij. Zo waarachtig, dat alle geesten jaloers op jou zouden zijn.
ʻHij nadert en ik sta stil. Hopeloos zoekend naar woorden, zwijg ik. Ik zeg geen nee, ik zeg geen stop, dat is waar. Ik geef geen kik. Hopend dat als ik hem zal laten, hij mij ook sneller zal laten. Ik denk aan de miljoenen dingen die hij me in de komende tien minuten zal afpakken. Er zullen zoveel volgen. Ik denk aan alle liefdes die ik zal missen. Alle kussen die me aan hem zullen laten denken. Alle aanrakingen die ik zal afwijzen. Alle verhalen die ik nooit zal vertellen. Alle liefdesbrieven die ik nooit zal schrijven, zelfs niet naar mezelf. Hij steelt alles zo gulzig van mij, dat ik geen tijd heb om het terug te nemen.’
Mijn hart stond stil toen ik een brief zag liggen in de brievenbus. Ik liep naar binnen. Mama en papa zaten op de zetel, met de telefoon nog steeds in hun handen. Verloren, verslagen blikken waren gericht op de grond. Soms moet je geen woorden horen om te weten wat mensen willen zeggen. Ik scheurde haastig de brief open. Mijn hart bonsde zo luid dat ik het zelf kon horen. De brief bevatte veel zinnen om eigenlijk maar twee woorden te zeggen. Onschuldig verklaard.