Jaap – Maud Berbé

Met dit verhaal won Maud Berbé de tweede prijs tijdens Write Now! Eindhoven. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.


1.

In tuinbroeken renden we door de maisvelden van boer Henning en trokken kolven van de stelen en stopten die in onze zelfgemaakte maispistolen.

‘Je moet de PVC buizen in stukken van ongeveer tien centimeter zagen en aan één van de uiteinden een ballon vastmaken met een stuk ducttape’, legt Jaap uit. In zijn hand houdt hij zijn zelfgemaakte pistool waarop met viltstift zwarte vlammen zijn getekend. Hij kijkt glunderend naar mij. ‘Tien punten als we de boer raken!’  Ik slik. Ik stel me de dikke Henning voor. Hij zal met een schep in zijn handen op ons afkomen en schreeuwen: ‘Wegwezen!’ De vieze lucht uit zijn mond zal zich vermengen met de buitenlucht en langzaam onze neusgaten binnendringen. Jaap zal zich uit de voeten maken maar ik zal vallen. Mijn schaduw maakt plaats voor het dikke silhouet van Henning. Hij houdt de schep boven zijn hoofd.

Een dunne lach verschijnt op Jaaps gezicht. ‘Je bent bang he,’ grapt hij. Jaaps ogen spelen een filmpje af. Hij staat met het maispistool in zijn handen en schiet op de boer. Elke korrel barst open op zijn blauwe overall en laat een wit-gele substantie achter. Een Duitse herder blaft in de verte. Hij laat opnieuw een maiskorrel in de PVC buis vallen en met zijn handen spant hij de ballon.

‘Niet waar!’ roep ik. Mijn stem klinkt schel en Jaaps grijns wordt groter.

‘Piet zei laatst hoe de boer hem met een schep heeft geslagen toen hij langs het veld liep.’ Jaaps filmpjes zijn heldhaftig. Ik ben altijd bang als we iets doen wat niet mag. Ik probeer dat te verbergen zodat ik het vergeet en vergeten is makkelijk. Je kunt jezelf voorliegen tot het waar voelt.

’Maar’, gaat hij verder, ‘de hond is nog veel gevaarlijker. Die heeft mij een keer gebeten en liet niet los toen de boer zijn naam riep.’ Jaaps hand maakt de beweging naar de zoom van zijn broekspijp. Als een pleister trekt hij zijn broek op. Geen litteken. Ik voel het bloed naar mijn wangen stijgen en wil het verbergen met mijn handen.

’Je moet minder geloven kleintje,’ zegt Jaap tegen mij. Ik spring op. Met mijn gloednieuwe maispistool ren ik naar het erf.

’Twintig punten als we de hond raken,’ roep ik naar Jaap.

 

2.

Een jaar na het maisavontuur is Jaaps hoofd gebarsten door het raken van een blauwe Volvo met een lange voorkant. De perfecte landingsbaan kun je zeggen. Ik heb de auto gezien nadat hij erop geland was. De rode krassen van zijn zelf gespoten fiets waren al verwijderd, maar de deuk was nog goed zichtbaar. Ik dacht altijd dat zo’n deuk persoonlijker zou zijn. Dat je het hoofd erin zou herkennen. Het had net zo goed een voetbal kunnen zijn.

Een voetbal van een jongetje met Barcelona-shirt die probeerde zijn record ver schieten te verbreken om zijn vrienden te imponeren. Hij legt de voetbal neer, loopt naar achter, een aanloop, dan rent hij. Met een enorme kracht trapt hij tegen de bal. De Volvo moet tijdens zijn aanloop aan zijn komen rijden, de voetbal raakt de auto. De jongen verkrampt.

Zijn vrienden roepen nog: ‘jij bent echt een zieke mongool’. Er is niets wat de jongen doen kan.

 

3.

Door het ronde raam van de ziekenhuiskamer blijf ik naar het slapende lichaam van Jaap kijken. Het lijf dat alleen in leven wordt gehouden door plastic zuurstofslangetjes doet mij denken aan een marionet. Wat in het geval van Jaap nog pijnlijker is omdat hij als geen ander de touwtjes in handen wilde houden. Het is gemeen dat het lot wegneemt waar je het beste in bent. Een pianospeler krijgt artritis, de schilder wordt blind. Het is volkomen willekeurig. Zoals soms bomen omvallen op een drukke snelweg of kleine kinderen een hartaanval krijgen. Het zijn de dingen die we niet kunnen begrijpen die door je hoofd gaan spoken. Zeker nu God dood is en we hem niet meer de schuld mogen geven.

Ik leg een hand op de deurknop maar draai hem nog niet om. Zou Jaap zich nog herinneren hoe in die laatste seconden zijn huid het koude metaal raakte. Dat hij toen wist, ‘Ja, dit is het’. Of dat hij smeekte om nog een extra leven. En dat hij toen hier lag. Met zoveel schrammen op zijn gezicht dat de huid niet roze is maar korrelig bruin. Dat hij waarschijnlijk de eerstvolgende maanden weer moet leren lopen. Jaap zou me uitlachen, denk ik, die vindt vast dat ik teveel nadenk.

Ik loop de kamer in en zie dan pas dat Jaaps moeder onderuitgezakt op een stoel ligt te slapen. Haar altijd gekrulde haar hangt futloos naar beneden. Ze draagt een oude trui van Jaap verkeerd om. Er zitten vetvlekken in. Ik probeer mij voor te stellen hoe het is om moeder te zijn en je zoon te verliezen. Onhandig raak ik haar schouder aan.

’Sorry,’ fluister ik, ‘de arts zei dat ik hem kon zien.’ Ik wijs naar Jaap en realiseer me hoe onnodig dat is. ‘Ik heb foto’s meegebracht,’ vervolg ik. Ze kijkt me bijna meelijwekkend aan.

’Weet je het zeker?’ vraagt ze. Ik knik. Een troostend glimlachje verschijnt op haar gezicht. ‘Kom, ga zitten,’ zegt ze. Ze buigt over haar zoon en fluistert dat ik er ben. Langzaam wordt hij wakker. ‘Ik laat jullie nu alleen,’ fluistert ze naar mij, ‘ik sta op de gang als je me nodig hebt.’

In het bed staart hij mij aan. Af en toe kijkt hij naar de foto die hij in zijn hand houdt. We staan er lachend op met in de ene hand een hengel en in de ander een vis.

’Jaap?’ vraag ik. Hij kijkt op. ‘Dat zijn wij.’ Hij blijft mij aankijken zonder iets te zeggen. ’We hebben de hele dag daar gezeten,’ ga ik verder. ‘Het was echt koud. En ik durfde de vis er niet af te halen. Het had zo’n grote Japanse snor weet je wel, en enorme tanden. Maar ik moest het er af halen van jou. Je wilde dat ik het deed. Dat moest per se.’ Jaap keert zijn blik terug naar het papiertje, dan weer naar mij.

Van tevoren had ik gehoopt hoe dit zou zijn. Hij zou rechtop komen te zitten en grijnzen. ‘Hallo kleintje,’ zal hij zeggen. Als hij naar de foto’s kijkt, zal hij plots alles weer weten. Beiden zouden we breeduit lachen. Maar hoop brengt eigenlijk alleen verdriet. Jaap heeft niet eens de moeite gedaan rechtop te zitten. Zijn ogen staan op stand-by als hij naar de uitgeprinte velletjes herinneringen kijkt. Ik geef hem een andere foto.

’Kijk,’ zeg ik. ‘hier speelt de buurman Sinterklaas. Jij had dat direct door. De hele avond heb jij hem er op proberen te betrappen dat hij verkleedt was.’ Jaap lijkt afwezig. Ik ga onverschrokken verder. ‘Je wees naar zijn schoenen en je riep: die schoenen heeft de buurman ook, die schoenen heeft de buurman ook!’ Ik lach, maar mijn lach verslapt als ik zijn gezicht zie. In de ogen waar altijd de filmpjes van onze avonturen zich afspeelden, zie ik nu slechts een afspiegeling van mijzelf.

Het is lang stil. Ik gris de foto uit zijn hand. Hij kijkt mij verbijsterd aan.

Ik probeer mij voor te stellen hoe dit voor Jaap moet zijn. Een vreemd meisje staat in zijn kamer en geeft hem foto’s die ze herinneringen noemt. Op de foto’s ziet hij een jongere versie van zichzelf dingen doen die hij naar zijn weten nooit gedaan heeft, alsof het een droom is die hem langzaam is ontglipt. En het meisje ratelt maar door over die keer dat ze gingen vissen. En over Sinterklaas, wat dat ook mag zijn. Hij wil haar laten weten dat die stomme auto zijn kop kapot heeft gemaakt en hij niets weer weet. Hij voelt zich vast schuldig, denk ik, daarom is hij zo stil.

’Je weet het niet meer he?’ Jaap schudt zijn hoofd.

Ergens had ik de hoop dat we vrienden konden zijn tot we beiden dood waren. Ik realiseer me nu dat vriendschap iets breekbaars is, dat herinneringen in elkaar steken als twee stukjes van dezelfde puzzel. Maar als er één is die weigert ze te delen door onmacht of door verdriet, dan valt de vriendschap uit elkaar als een vaas op de grond.

’En nu..?’ vraag ik. Hij haalt zijn schouders op. Ik wil hem door elkaar schudden, de echte Jaap weer terug halen. Tegelijkertijd wil ik hem troosten, hem zeggen dat alles wel goed komt. In plaats daarvan loop ik weg.

 

4.

In de gang kijkt Jaaps moeder mij aan met een blik die vraagt of het gelukt is. Ik schud mijn hoofd. Een traan glijdt van mijn ooghoek naar mijn wang. Mijn gezicht is groot genoeg voor alle tranen die ik vasthoud maar ik weiger ze los te laten.

Ze loopt op me af. Ik wil haar wegduwen en onder haar armen door wegrennen. De receptionist voorbij. De openstaande deuren uit. Ver voorbij de kliniek zal ik me omdraaien en naar het immense gebouw kijken. Ik zal secondenlang op zoek gaan naar Jaaps kamertje. Voor de laatste keer zullen de herinneringen door mijn hoofd gaan. Dan vergeet ik het. En iets vergeten is makkelijk. Je kunt jezelf voorliegen tot het waar voelt.

Ik druk de velletjes foto’s in haar handen en hoop daarmee alle gedachtes over Jaap weg te geven. Jaap die mij uitlacht omdat ik van een spin schrik. Jaap die lachend door de straat rijdt op zijn rood-blauwe skelter. Hij had beloofd dat we het tot oudjes zouden herhalen.

Eigenlijk had de Volvo Jaaps hart moeten stoppen. Op de begrafenis zou ik trots vertellen wat voor goede vrienden we waren en niemand, ik ook niet, zou twijfelen aan de breekbaarheid ervan. Er zou een boek komen met onze foto’s en elk jaar zal ik met nostalgie terugdenken aan dit alles. Zo moest het zijn.

De oogst