We lopen niet verloren enkel alleen – Sam Hoeck

Met dit verhaal won Sam Hoeck de tweede prijs tijdens Write Now! Antwerpen. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.


Het plan is te groot voor de omvang van de auto. Twee reiskoffers en een pastamachine passen niet meer in de kofferbak en staan verslagen op de oprit. Oma zit startensklaar in de auto, terwijl vader en ik discussiëren over wat we wel of niet mee kunnen nemen.

‘We laten de badmintonrackets thuis,’ zeg ik. ‘Het waait daar te hard.’ ‘Maar die nemen amper plaats in beslag,’ zegt hij.

Vader buigt zich over de spullen in de kofferbak en graait de dekbedden eruit. Hij puft harder dan nodig is.

‘Dan slapen we maar niet onder onze eigen lakens,’ zegt hij. ‘Dat is ook prima.’

Hij draagt de dekbedden terug naar binnen en slaat de voordeur hard achter zich dicht. Ik stap in de auto. Oma leest de televisiegids.

‘Wat komt er op televisie vanavond, oma?’ vraag ik.

‘Slecht nieuws,’ zegt ze.

We lachen. Via de achteruitkijkspiegel zie ik vader zijn gereedschapskist naar buiten dragen. Samen met de reiskoffers en de pastamachine bergt hij de kist op in de kofferbak. Tevreden zit hij achter het stuur.

‘Op naar het avontuur!’ roept hij luid.

*

We hebben de afstand overschat en stoppen een paar keer onderweg. Op een snelwegparking rommelt oma in de kofferbak. Ze is de lepeltjes kwijt voor de yoghurtpotjes die ze heeft meegenomen voor tijdens de heenrit. Nadat vader en ik alle spullen uit de auto hebben gehaald en ondersteboven hebben gekeerd, geven we het op. Oma komt aangelopen met een plastic bekertje gevuld met oploskoffie.

‘Stoppen we al met zoeken?’ vraagt ze.

Nu onze spullen rond de auto verzameld staan, voel ik me bekeken. Alsof alle parkingbezoekers ons huis in kunnen kijken.

‘We eten daar wel yoghurt,’ zegt vader.

‘We moeten ze nú eten,’ zegt oma. ‘Anders zijn ze niet meer lekker.’ ‘Dan kopen we gewoon nieuwe yoghurt.’

Hij laadt de auto verder in, terwijl oma en ik naar het toilet gaan. We haken in. Ze vertrouwt mij toe dat ze enkel meegaat voor vader.

‘Hij zit altijd maar thuis,’ zegt ze. ‘Hij moet nog eens buiten komen.’

Beiden denken de ander te kunnen redden met een verblijf in Zeeland, een stuk grond waar veel wind waait en kleiaardappelen groeien. Vader is ervan overtuigd dat het weekend haar eenzaamheid zal oplossen. Dat ze zo weer vanzelf de oude wordt.

*

Onze koffers staan onuitgepakt in de gang. Vader probeert een zwaar bankstel te verschuiven naar de andere kant van de kamer. Soms stopt hij om even op adem te komen. Oma en ik spelen memorie aan de keukentafel die hij zonet voor het raam geschoven heeft. ‘Jij bent,’ zegt ze. Ik wacht op een woord dat mij verder uitlegt. Haar geheugen laat haar in de steek.

‘Moet ik je helpen?’ vraag ik hem.

‘Nee,’ zegt hij en hij duwt de bank met nog meer kracht vooruit.

Nadat hij enkele meubelstukken heeft verschoven, zie ik wat hij ervan probeert te maken: thuis.

‘Veel beter zo!’ zegt hij en hij haalt opgelucht adem.

Het huis waarin we verblijven, heeft veel kamers. De kamers zijn bedoeld voor wandelaars die aangesloten zijn bij een wandelvereniging. Wij wandelen niet zoveel, maar een collega van mijn vader beklom de Mont Blanc. Zij vroeg aan de vereniging of we één nacht in het huis mochten logeren en ze stemde toe. Nu zitten we met zijn drieën in een huis dat ons veel te wijd zit.

*

Het losse zand waait over het verlaten strand. Enkel in de verte zie ik een man. Hij wandelt voorovergebogen, tegen de wind in. Ook wij lopen gebukt over de zeedijk. Vader en ik houden oma stevig vast. Het plastic zakje in mijn handen ritselt door de wind. Het is gevuld met yoghurtpotjes van de supermarkt, aangezien oma haar lepels teruggevonden heeft in haar handtas.

‘Wandelen we naar de zee?’ vraagt ze.

Vader en ik kijken elkaar afwachtend aan.

‘Morgen misschien,’ zegt hij. ‘Als het niet meer stormt.’

‘Ach, dat beetje wind,’ zegt ze en ze trekt ons mee.

We wandelen in één rechte lijn naar de zee toe. De kustlijn en onze voetafdrukken staan als twee loodrechte lijnen op elkaar. Ik druk de yoghurtpotjes tegen mijn bovenlichaam aan om ze niet kwijt te raken. Met de tippen van onze schoenen raken we het water aan. Het voelt alsof we de oorsprong hebben bereikt, een plek waar we van nul af kunnen beginnen.

We kijken stilzwijgend naar het wilde water. Het komt niet enkel door de open zee dat ik mij alleen voel. Hoewel ik dacht dat het verblijf in Zeeland ons dichter naar elkaar toe zou brengen, blijven we op afstand staan.

‘Zie je die vrachtschepen daar?’ vraagt vader.

Hij wijst naar een punt in de verte. De wind strijkt de witte haren van oma naar achteren. Ik kijk naar de hoge inhammen die anders onder haar haren verscholen liggen.

*

We zitten samen rond de eettafel. Vanuit het vensterraam kijken we naar de zee die langzaam overgaat in de nacht. Vader spreekt graag over dingen die aan te duiden zijn, zoals – in dit geval – de zee.

‘Ze ligt er rustig bij,’ zegt hij.

‘Ik ga naar de wc,’ zegt oma.

Ze staat recht en wandelt de keuken uit. Het duurt even vooraleer we vinden dat ze te lang wegblijft. Ik vind haar terug op een stoel in haar slaapkamer. Haar ogen zijn nat. Ze neemt me meteen bij de arm.

‘Ik was even de weg kwijt,’ zegt ze. ‘Het huis is te groot voor mijn geheugen.’ ‘Dat is normaal,’ sus ik haar. ‘Ik loop soms ook nog verloren.’

*

Onder de keukentafel weekt vader zijn voeten in een teiltje gevuld met warm water. Hij zwiert een voet op tafel en knipt zijn ingegroeide teennagels eraf. Hij legt ze op het zwarte tafelblad als halvemanen in het donker. Oma en ik doen samen de afwas. Ze krijgt de aangekoekte etensresten niet van het keukenmes af. De kracht in haar handen is niet sterk genoeg.

‘Ik laat het wel even weken,’ mompelt ze.

Ze legt het mes niet in heet water, maar gewoon op het aanrecht. Ik draai mij van haar weg om het propere servies in de kast te zetten en kijk achterom. Opnieuw probeert ze het mes brandschoon te krijgen, maar tevergeefs. Het is de eerste keer dat ik zie dat ze iets verborgen voor me houdt.

In een poging ons dichter bij elkaar te brengen, schenk ik de wijn uit die vader meegenomen heeft. We nippen van ons glas en spelen een kaartspel. Naarmate het spel vordert en de wijnfles leger wordt, durven we elkaar meer aan te raken. Oma grijpt de pols van mijn vader vast als ze lacht. Ze stampt tegen mijn voet onder tafel als ze denkt dat hij bluft. En vader vraagt zelfs of hij mijn haren mag vlechten, terwijl mijn haren daar te kort voor zijn. Wanneer de glazen leeg zijn en het spel is gespeeld, waag ik mijn kans.

‘Missen jullie hem soms?’ vraag ik nonchalant.

Oma recht haar rug. Vader kijkt me met grote ogen aan.

‘Wie?’ vraagt hij.

‘Jouw broer natuurlijk,’ zeg ik.

‘Dit is niet de juiste plek Maud,’ zegt hij.

Hij tast oma af.

‘Nee?’ vraag ik hem. ‘Waar moeten we dan wel heenrijden?’

‘De dierentuin,’ zegt oma en ze staat recht. ‘Welterusten.’

*

Het is donker in de keuken. Enkel het lampje van de zuigkap is nog aan. Vader en ik zitten nog aan tafel en scrollen door de foto’s die onze buurvrouw heeft doorgestuurd. Nestor hijgt, zijn oren wijzen strak naar boven.

‘Hij lijkt een beetje overstuur, vind je niet?’ vraagt hij.

In tegenstelling tot mijn vader lijkt Nestor zich goed te redden.

‘Ja,’ zeg ik. ‘Hij mist ons vast.’

‘Ik hoop dat oma het wél naar haar zin heeft gehad.’

Hij kijkt me verwijtend aan. Zo ken ik hem niet.

‘Ja, dat denk ik wel.’

Boven ons kraakt de parketvloer. Het is oma die in haar slaapkamer ronddwaalt. Vader zijn blik is naar beneden geslagen. In gedachte is hij vast al onderweg naar huis.

*

Aan de binnenspiegel hangt een dennenboom. Hij geeft geen geur meer af, maar leunt met de bochten mee. Vader tikt met zijn vingernagels ritmisch op het stuur. Ook oma neuriet goedgezind mee met de Nederlandstalige muziek op de radio. Beiden denken hun taak te hebben volbracht. Plots denk ik terug aan de verschoven meubels in het grote huis.

‘We zijn vergeten de meubels terug te zetten,’ zeg ik.

‘Dat geeft niet,’ zegt vader. ‘Niemand zal merken dat we er zijn geweest.’

Het idee dat anderen beter passen in het huis dat vader voor ons in elkaar geschoven heeft, vind ik maar niets.

We zetten oma af aan de voordeur van haar appartement. Ze neemt me stevig vast en fluistert dat we zeker nog eens teruggaan. Ook al weet ze, evengoed als ik, dat we nooit meer met zijn drieën de zee zullen zien.

De oogst