Jef – Stijn Demarbaix
Met dit verhaal won Stijn Demarbaix de eerste prijs tijdens Write Now! Antwerpen. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.
Jef was met een leeg gevoel opgestaan. Aanvankelijk baarde hem dat weinig zorgen. Niets wat een kom yoghurt niet kan verhelpen, dacht hij bij zichzelf.
De yoghurt had er meteen lucht van. Als Jefs favoriete ontbijt had hij een innige band met zijn gebruiker opgebouwd en kon hij aan de geur van diens adem voorspellen wat er scheelde: natte hond wees op een verkoudheid, blauwe kaas op maagpijn en stilstaand slootwater op griep. Was Jef gezond, dan blies hij een neutraal luchtje. Maar de Jef die hem vandaag nuttigde, was geurloos. Dat had zich nooit eerder voorgedaan en maakte de yoghurt ietwat ongerust. Uit mededogen en omdat het zijn taak was om Jef van voldoende energie te voorzien, een verantwoordelijkheid die hij niet licht opnam, probeerde de yoghurt die ochtend extra romig te smaken. ‘Hmm, wat ben je lekker,’ sprak Jef vol bewondering nadat hij een hap had genomen, maar de yoghurt kon zich niet van het gevoel ontdoen dat Jefs geurloze binnenkant een slecht voorteken was.
De middag kwam als een dieseltje op gang en gaf de yoghurt gelijk: het ontbijt ten spijt, voelde Jef zich futloos. ‘Het is een gek gevoel dat ik te pakken heb,’ deelde Jef zijn vrouwentong mee. Zachtjes wiegde die haar blad, een hele inspanning voor een plant waarvan de bladen stijf naar de hemel reiken, wat erop wees dat ze Jefs situatie ernstig inschatte, of ze had rechtop in haar pot blijven staan. Net vanwege die bezieling was Jef zo tuk op zijn vrouwentong. Aan haar luisterend oor kon Jef altijd zijn beslommeringen kwijt. Bij de oppervlakkige varkensboom en onverschillige tabaksplant hoefde hij daarvoor niet aan te kloppen, wist hij, die keerden hem gelijk de stam toe. Gelukkig kon hij altijd rekenen op zijn vrouwentong, die hij uit dankbaarheid wat meer water gaf dan de anderen. De plant dronk die ochtend met mate, hield op met wiegen en begon tot in de punt van haar blad te trillen, als teken dat ze Jef er vandaag uitermate pips vond uitzien.
Jef nam de bezorgdheid van zijn toeverlaat ter harte. Hij zette een kopje thee, stak een kersenpitkussen in de microgolfoven en wanneer dat warm was, nestelde hij zich onder een dekentje op de bank. Hij sloot de ogen. ‘Rustig nu,’ sprak hij tot zichzelf. Maar hoe hard hij ook probeerde, hij kreeg de rust niet te pakken. Het kersenpitkussen jeukte vervelend in zijn nek en het deken was net te kort, waardoor zijn voeten bloot kwamen te liggen. En het ergste van al: de thee proefde naar kattenpis. Jefs gezicht trok zuur weg wanneer hij van zijn mok nipte. Verdorie, dacht hij geprikkeld, wat is er toch met me aan de hand? Gewoonlijk bracht hij fluitend de dag door, maar vandaag torste hij het gevoel dat hij elk moment door een zwart gat kon worden opgeslokt.
Wist Jef veel dat precies dat met hem aan het gebeuren was: in zijn binnenste manifesteerde zich een donkere nevel, die heel langzaam haar grenzen verbreedde en tegen het einde van de middag Jefs darmkanaal dreigde te verzwelgen.
Zijn avondeten smaakte hem niet. Geërgerd schoof hij de ratatouille in een bakje om later te ontdooien, maar niet voordat hij zich tegenover zijn maaltijd had geëxcuseerd voor deze onvoorziene gang van zaken. De ratatouille pruttelde een uiting van begrip. Het gerecht voelde aan dat een wezenlijk deel van Jef niet optimaal functioneerde en daar het zelf een som der delen is, schatte het de gewichtigheid van de toestand juist in. Jef bedankte voor dit begrip door het bakje vooraan in de vriezer te plaatsen.
De nacht tuimelde het luchtruim in. Op een zwoele avond als deze tuurde Jef altijd naar de sterren, miljarden vrienden die in schitteringen naar hem glimlachten en uit de biecht klapten over de geheimen van het heelal. Maar niet vanavond. Vanavond ging Jef meteen naar bed. Zo ziek voelde hij zich.
‘Ik weet niet wat het is dokter, maar ik ben mezelf niet,’ sprak hij stilletjes. De dokter bemerkte in een oogopslag dat er inderdaad iets aardig mis was. De gedaante die voor hem stond, was haast transparant geworden. De nevel had zich over Jefs lichaam verspreid en was hem in een schim aan het veranderen. ‘Jef, jongen toch,’ verborg de dokter zijn ontsteltenis niet. ‘Zet je eventjes.’
Jef zeeg neer op de onderzoekstafel en liet zich gedwee door de dokter onderzoeken. Hij stak zijn tong uit wanneer hij daar om gevraagd werd, kuchte op bevel en ademde een paar keer diep in en uit. ‘Hm, interessant,’ was al wat de dokter uitte. Hij nam zijn stethoscoop en plaatste die tegen Jefs rug en borstkas. ‘Aha.’ Hij luisterde nog even, alsof hij absoluut zeker wilde zijn, en nodigde Jef vervolgens uit om plaats te nemen aan zijn bureau. Jef schuifelde van de onderzoekstafel naar de stoel. Ondertussen tokkelde de dokter al op het klavier van zijn computer. Hij richtte zich tot Jef en glimlachte bemoedigend: ‘Jef, in feite is het klaar en duidelijk.’ Jef keek hem hoopvol aan. ‘Je hebt een gebroken hart.’
‘Een gebroken hart?’, sprak Jef met verbazing. Zijn rechterhand schoot reflexmatig naar zijn borstkas. Paniekerig werd hij gewaar dat er achter het haast onzichtbaar geworden vlees geen ritmische bons voelbaar was. Hij hield zijn hand over een leeg gat. De dokter suste hem: ‘Kalm aan Jef, nu we weten wat er scheelt, kunnen we het verhelpen.’ Hij nam een blaadje papier en krabbelde er iets op. ‘Er is maar een remedie voor een gebroken hart,’ sprak hij plechtig, ‘eentje ouder dan de straat, maar ze werkt als geen ander.’ Hij overhandigde Jef het papier. ‘Je zal nog even een schim van jezelf zijn, maar als je strikt inneemt wat ik voorgeschreven heb, sta je er binnenkort als nooit tevoren.’
Op het papiertje stond één woord geschreven: ‘Tijd.’
Iemand uit Jefs kennissenkring had wel eens Tijd voorgeschreven gekregen. Uit beleefdheid had Jef nooit geïnformeerd naar wat hij zich daar precies bij moest voorstellen en of het medicijn de wonde van die kennis had geheeld. Het verbaasde hem dan ook dat Tijd niet de vorm van een pil aannam, maar een kleine fysieke verschijning was, een soort speelgoedrobot, met armen, benen en een hoofd, maar zonder ogen, neus of mond. De apotheker zette Tijd op de toonbank. Jef monsterde het wezentje en kon zijn argwaan niet verbergen. ‘Uw eerste keer?’ raadde de apotheker. Jef knikte. ‘Geen zorgen. Onderhoudt zichzelf perfect. Zoveel mogelijk bij u houden en vooral accepteren dat het er is. Eten geven is niet nodig.’ De apotheker overhandigde het medicijn en Jef nam het instinctief bij de hand. ‘U hoeft het niet te begeleiden hoor, het functioneert perfect op zichzelf. Vergeet alleen de benodigdheden niet,’, zei hij terwijl hij Jef een klein handkoffertje aanreikte. Jef rekende af en met Tijd in zijn kielzog stapte hij verdwaasd de apotheek uit.
Thuisgekomen liet Jef zijn nieuwe compagnon het huis zien. Tijd had inderdaad geen enkele assistentie nodig en manoeuvreerde zonder ergens tegenaan te botsen door de vertrekken. Hieruit concludeerde Jef dat het wezentje toch over een stel ogen beschikte, maar dat die gewoon niet op dezelfde plaats zaten als bij de mens. Verder redeneerde hij dat Tijd dan evengoed een mond verstopt kon hebben, dus bood hij hem een kopje thee aan. Tijd schudde met zijn hoofd van ‘nee’ en trok zich met zijn koffertje in de hand terug in de gastkamer. ‘Mij goed,’ zuchtte Jef en richtte zich tot zijn plant: ‘Een rare vogel als je het mij vraagt.’ De vrouwentong hield haar bladeren stil.
Het duurde niet lang of Jef begon zich mateloos aan Tijd te ergeren. Bij het krieken van de dag stond de kleine gedaante al aan zijn slaapkamerdeur te wachten en wanneer Jef uit de veren was, volgde Tijd hem door heel het huis. Tenminste dat probeerde Tijd, want zodra Jef zijn pas versnelde, kon hij niet meer volgen. Langzaam schreed Tijd voort, waarbij hij ogenschijnlijk alle spieren in zijn korte benen diende op te spannen om een voet te verzetten. Jef merkte dit op en alsof de hartbreuk hem ook harteloos had gemaakt, maakte hij er misbruik van. Na het ontwaken denderde hij langs Tijd de trap af en plaatste zich met een boek in de zetel. Wanneer Tijd eindelijk in de woonkamer arriveerde, sloeg Jef ostentatief zijn boek toe, liep de trap op en las in de studiekamer verder. Onvermoeibaar, maar met de grootste moeite volgde Tijd zijn gastheer, die na een aantal keer de actie herhaald te hebben toch zijn geweten voelde knagen en met de nare streek ophield.
Alleen wanneer Jef naar buiten ging voor een wandeling, was hij van Tijds gezelschap verlost. Tijdens die tochten vergat hij zijn huisgenoot en vulden de ruis van de herfstwind en het geritsel van de bladeren zijn gedachten. Maar eenmaal thuis schaarde Tijd zich weer aan Jefs zijde, immer stoïcijns voor zich uit starend zonder Jef evenwel een moment uit het oog te verliezen. Gek werd Jef ervan, en daar kwam nog eens bij dat zijn gezondheid er maar niet op vooruitging: hij was nu zo transparant geworden dat hij door zijn handen heen een programma op de televisie kon volgen. Op een winterse avond werd het Jef te benauwd. Hij ontstak in woede: ‘Waarom ben ik verdomme nog altijd een schim? Waarom maak je me niet beter? Onnuttige kleine rotzak!’ Hij greep Tijd bij de schouders en wierp hem door de woonkamer. Tijd landde tegen de hoekkast en bleef roerloos liggen. Jef, weer bedaard en overmand door een gevoel van berouw, snelde toe. ‘Sorry, sorry,’ was het enige wat hij kon uitbrengen. Hij nam Tijd in zijn armen en omhelsde hem. En Tijd, die snel weer tot bewustzijn was gekomen, omhelsde hem terug.
Na dit incident begon Jef Tijd meer in zijn leven te betrekken. Ze keken samen tv, werkten in de tuin en deden boodschappen, waarbij het Jef opviel dat zijn gezel zich steeds sneller kon voortbewegen, alsof hij eindelijk begrepen had hoe zijn benen functioneerden. Tijd bleek overigens een uitstekende raadgever, die Jef hielp bij zijn computerproblemen en aandelenverkoop. Nooit kwam Jef bedrogen uit. Zijn wandelingen ondernam hij nog alleen, maar bij zijn thuiskomst kon hij niet wachten om Tijd te vertellen over het gekwetter van de vogels en de geur van de lentebloesem. Daarna legden ze samen een spelletje Patience, Tijds favoriete kaartspel.
Op een morgen rechtte Jef zich in bed en merkte dat er iets veranderd was. Hij bracht zijn hand voor zijn gezicht en zag rozig vlees, waar niet door te kijken viel. Dan bracht hij zijn hand naar zijn borst. Hij voelde de cadans: tuf-tuf-tuf. Zijn hart klopte weer. Jef snelde de trap af. ‘Tijd! Tijd! Het is gelukt!’ riep hij blij. Maar waar hij ook zocht, hij kon Tijd nergens vinden. Langzaam begon het hem te dagen. Hij klom de trap op en klopte op de deur van de gastkamer. Geen respons. Hij trad binnen. De kamer was verlaten. Op het opgemaakte bed lag het handkoffertje. Hij klikte het open: erin stak een wekker, zonder wijzerplaat.
Die avond vlijde Jef zich in een stoel op het terras. Naast hem stond de vrouwentong en voor hem lag een bord met daarop de ratatouille. Jef streelde eens over de bladeren en nam bij tussenpozen een hap. Boven hem schitterden de sterren aan het hemelspan.