Gedichten – Lars Meyer

*
Ik blijf stil
tot hun dialect me tegen begint te staan.

De villa aan het einde van de straat,
de aangeleerde woorden, wortels
die ik uit de grond trek. Ik schud

de aarde op een voetstuk.
Enkel het gebaar blijft overeind.

Mijn poging tot verzoening,
een weggeschopte stoel.

Voor het oude politiebureau
wacht ik op de streekbus:

niet instappen.

*

Pascal

We zoeken oogcontact met versneden grondstoffen en hongerig naar bloedneuzen
snijden we op elektrische fietsen door het coulisselandschap. We zijn het weekend
ons lichaam verschuldigd. We willen het avondrood dat uit onze neus stroomt,
ik vertel mijn ouders dat ik niet thuiskom, stel ze gerust dat –

Kortgeknipte hoofden, identieke lintwormen. Gewoon bier en een bloedneus.
We passeren kreupelhouten hutten, de Markerwaardweg, de boom voor Pascal Keijzer.
Waar striemen zouden zitten zaten messteken, bandensporen. Ik strooi zijn nalatenschap uit
over het asfalt. We versturen geen enkele brief, ik zou willen dat we onze twijfel –

In onze nek groeit littekenweefsel dat mooi anzitte spelt en mochten we elkaar
in een k-hole te lijf gaan dan planten wij ook bomen in elkaars memoriam
bootsen het leven na door er wekelijks een tak van af te breken. Ik voel wortels
uit de grond schieten. Ik verhef mijn stem, iedereen hoort hoe –

Een olifantenpad brengt ons middenin een tulpenveld. We gorgelen, spugen op kleur
die ons omsluit en beloven elkaar luchtkastelen in de vorm van dakdekkersklussen.
Een middelbareschooldiploma: onze toegang tot een vrouw en twee kinderen.
Ik laat mijn haar groeien, sla mijn benen over elkaar. Ik word uitgelachen wanneer –

Mijn lichaam zal onderdeel worden van geruchten en speculaties. Ik moet wel meedoen.
Ik moet alleen stoppen, jaarringen onder mijn nagels verzamelen. Niemand wil eindigen in
enkelvoud. Een grootstedelijke lichaam zonder een ons. Ik moet wel meedoen. Niemand wil
eindigen. Er schijnt altijd licht in café Rumours. Ik moet wel meedoen. Ik moet –

*

Aan de grenzen van mijn uithoudingsvermogen wordt voetbal gespeeld

en als in een droom herleef ik een doop: rillen, vreemde handen
die mijn lichaam betasten de coach veegt tranen uit mijn gezicht.

Vanuit zijn tas verschijnt het wijwater voor poedelprijswinnaars
en aan de zijlijn wacht ik af terwijl vorst op mijn benen groeit.
Ik steek mijn handen onder mijn oksels. Het fluitsignaal.

Saamhorigheid is een aangereikte ballenzak.

Ik sleep het verlies op mijn schouders en zucht mee in glazen tot bier verschijnt
verberg de wijnvlekken in mijn nek en wend blikken af van de kruizen mijn teamgenoten –

Vergeet niet waar hun voorhuiden zijn gebleven wanneer ze schreeuwen.

*

Groote Vliet

Tenen krullen over de stijgers en rust wordt verbroken
het water ontvangt springende mannen in de diepte.

Gebeurtenissen: hoogtepunten van seizoenen
kinderen vragen niet wat er schuilt in tradities, ze zingen:
‘Onze vaders zwommen in grachten wanneer het koud was – ‘

Het is voor de mannen een herinnering aan afhankelijkheid
een hink-stap-sprong omzetten in een samengebald spier
overblijfsel van oude gewoontes. De kinderen zingen:
‘Het enige dat kan aftakelen is het lichaam – ‘

Een hand stijgt op vanuit het water voorbij boothuis,
visnetten en afgeleefde lichamen gevoed door levertraan.
De nazaten van inspanning keren tot het water terug:
‘Wanneer de zool zich losmaakt van de grond en tenen – ‘

*

Als kind wilde ik Johnny heten

en vergeten dat ik niet met mijn nichtjes mocht trouwen.

De waarschuwing tegen kinderen met een geestelijke achterstand
luchtalarm tegen familieliefde eens per maand koffie bij tante kitty
er zijn wormen die zich verborgen houden in onze kastelen en taart
niet van eten niet dichtbij komen er woont een monster in de sloot
zijn naam is joran en de grote kinderen roepen er is een kinderlokker
er is een kinderlokker actief kijk uit voor de kinderlokker grote kinderen
rennen trappen perken en bloemstukken omver op de begraafplaats en ik
wil geen korsten om mijn brood tante kitty vindt dat ik niet moeten zeuren.

Ik print pokémonkaarten uit en ik ruil ze met mijn buurjongen robert-jan
jansen hij weet dat ze nep zijn maar lacht met me mee hij is een grote jongen
hij steekt leegstaande huizen in de brand en is niet welkom in onze speeltuin
hij is groot en duwt mijn broertje over de loopburg gisteravond was hij jack
sparrow het is captain jack sparrow onder onze vinger zitten wormen verstopt
niet van eten zegt tante kitty zij is getrouwd met oom ron hij zag queen live hij
was jong en zijn armtattoo is een uitgevaagde vogel na een gezellige avond zegt
hij dingen als zo gaat het nu altijd ben ik weer de boeman loop maar weg ik wil
ook een snor als oom ron of freddie mercury en dansen en zingen en zwalken over
een podium en sterven aan aids grote sterren worden niet meer geboren zegt oom ron
in de speeltuin huilt robert-jan jansen en zijn moeder komt hem ophalen met haar auto.

Mijn oma heeft mensen op bezoek en mijn opa kan niemand verstaan hij wil niet luisteren
naar wat mijn oma te vertellen heeft en zij zegt tegen haar visite ja je kan zien mijn man
heeft de oorlog nog in zijn ogen zitten en ik speel met mijn pokémonkaarten eentje is net
echt die wil ik nog omruilen met robert-jan jansen maar hij gaat verhuizen zijn moeder is
gister op visite geweest en moest huilen mijn broertje en ik liggen samen in bed en tekenen
met onze vingers plekken waar we niet mogen komen we beginnen bij de lerarenkamer en
het conciërgehok daarna teken ik de slaapkamer van pap en mam en daarna tekent hij heel
veel meisjes ze hebben allemaal een sigaret en mijn broertje wil niet dat ik in mijn eigen bed
ga slapen ik moet blijven zegt hij want anders kan hij niet slapen heel eventjes fluistert hij en
hij tekent nog meer poppetjes op mijn rug en ze zijn aan het dansen zegt hij nog eventjes
fluistert hij en hij tekent de poppetjes in dozen nog eventjes fluistert hij nog eventjes en
dan zijn alle poppetjes weg fluistert hij nog eventjes en dan ga ik slapen.


Met deze gedichten won Lars Meyer de derde prijs tijdens Write Now! Nijmegen. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.

De oogst