L’intelligence des fleurs – Lennert De Vroey

‘There is only one thing in the world worse than being talked about, and that is not being talked about.’

Jules Christiaens moet vanochtend aan precies die woorden denken, uit het hoofd nauwkeurig geciteerd. Hij drinkt koffie aan de kleine keukentafel die tegen de vensterbank aan staat; zijn linkerhand rust op de krant voor hem.

Hij voelt zich lichtjes vreemd, zich opvallend bewust van zijn lichaam en zijn eigen aanwezigheid in het verder lege appartement. Hij heeft, na de krant uit de bus genomen te hebben, met een soort vastberaden discipline eerst de yucca water gegeven, de koriander- en basilicumplantjes op het aanrecht, alvorens koffie uit te schenken, te gaan zitten en de opgevouwen krant open te schudden. Hij dwingt zichzelf om eerst het hoofdartikel door te lezen (AANTAL VERKEERSDODEN IN VLAANDEREN DAALT NIET SNEL GENOEG), bladert dan pas naar het interview. De titel, zwart op wit.

“Ik heb de neiging om de dingen om mij heen te regisseren”
Jules Christiaens (25) pareert de kritiek op omstreden L’Intelligence des Fleurs

Zelden heeft een theaterdebuut zoveel stof doen opwaaien, nog voor er een minuut op scène is gebracht. De jonge filosoof Jules Christiaens tast met een stuk over zijn vriend Maarten Reinoudt (26), waarin het publiek beslist over leven en dood, dan ook de grenzen af van wat toelaatbaar en moreel verantwoord is. “Het theater is de plek bij uitstek om de samenleving om te denken.”

“Koffie? Goed, maar dan wel met een scheut calvados erin.” Jules Christiaens glimlacht wanneer hij het zegt, maar het opkikkertje zullen we in de loop van een ruim twee uur durend gesprek goed kunnen gebruiken.

Ik ontmoet hem in het Gentse café Hotsy Totsy, ooit eigendom van Guido (broer van) Claus. Christiaens heeft zich op een houten, met stof beklede zitbank genesteld en kijkt de ruimte rond. “Van de gesprekken hier heb ik meer geleerd dan van alle hoorcolleges samen.”

Deze plek is ook belangrijk geweest in het verhaal van Maarten. In zekere zin is dat hier begonnen.

We zaten hier vaak te discussiëren over filosofie, kunst, politiek en maatschappij. Eén van de thema’s die ons na aan het hart liggen is vrije wil, en het recht op zelfbeschikking. Het is inderdaad hier dat op een avond het idee gerijpt is om de daad bij het woord te voegen, en een bindend document op te stellen: in het geval van onomkeerbare hersendoodheid, zouden we niet langer behandeld willen worden.

Juridisch gezien bleek die procedure mee te vallen: er dient een wilsbeschikking te worden opgemaakt, die door drie getuigen ondertekend moet worden. Een daarvan kan tot vertrouwenspersoon worden benoemd – dat is degene die de wil aan de dokters kenbaar maakt. We besloten om dat voor elkaar te worden.

En toen bleek dat al onverwacht gauw aan de orde.

Ik had inderdaad nooit gedacht dat ik nauwelijks twee jaar later die rol zou moeten opnemen. Bovendien was ons contact, na vier jaar intensieve vriendschap, verwaterd. We hebben elkaar het laatste jaar niet meer gesproken of gehoord. Dat heeft voor heel moeilijke momenten gezorgd toen ik, de dag na Maartens ongeval, wanneer duidelijk was geworden dat er geen kans op herstel meer is, in het ziekenhuis met zijn familie moest praten.

Wat is er tussen jullie precies misgegaan?

Er zijn in de eerste plaats enkele dingen voorgevallen tussen Maartens zus en mij. Zoë (Maartens zus, nvdr) heeft me dat erg kwalijk genomen, en dat heeft voor spanningen en misverstanden gezorgd met Maarten. Toen ik na onze studies naar Brussel ben verhuisd, waren we allebei te koppig om als eerste weer contact op te nemen.

Hoe is het idee gerijpt om een voorstelling te maken over de situatie?

Die dag en nacht in het ziekenhuis waren de zwaarste momenten uit mijn leven. Er was nog zoveel ongeloof, zoveel verdriet, en tegelijk drong zich al een onmogelijke keuze op. Ik had een belofte gemaakt aan Maarten, maar het naleven ervan zou zijn familie ontzettend veel pijn bezorgen. Alsof ik hem van hen zou afnemen.

Na een dag en een nacht van discussiëren en overwegen heb ik me tegen de ochtend in mijn eentje bij het bed van Maarten gezet. Daar heb ik hardop mijn gedachten geordend. Het voelde uiteindelijk een beetje als toestemming vragen, want tegen zonsopgang had ik een besluit genomen – dat dit niet alleen mijn dilemma was.

Dus besliste u om zijn lot in handen te leggen van een theaterpubliek.

Ik heb me laten inspireren door het stuk Terror: Ihr Urteil. Daarin gaat het om een officier die een gekaapt vliegtuig uit de lucht schiet, om te voorkomen dat het op een afgeladen voetbalstadion zou neerstorten. Hij redt een veelvoud van het aantal slachtoffers dat hij maakt, maar negeert wel het bevel om het vliegtuig niet neer te schieten. En dus volgt een proces, met het publiek als jury.

Zo’n discussie blijft echter wat hangen in het ijle. Ik verbind mij ertoe om, na de reeks voorstellingen, uit te voeren waarvoor de meerderheid van de toeschouwers gestemd heeft.

En waarom zouden zij daarvoor beter geplaatst zijn dan uzelf? Of Maartens familie?

Dat zal ik niet beweren. Maar ik ben ervan overtuigd dat de kwestie universele vragen oproept. En het theater is de plek bij uitstek om de samenleving om te denken.
Toen ik Maarten onbeweeglijk in dat bed zag liggen, kon ik de zinloosheid van wat gebeurd was niet aanvaarden. Daartegen wil ik me verzetten.

Is het niet moeilijk om het op uw leeftijd over euthanasie te hebben?

(schudt zijn hoofd) Maarten was bijzonder stellig over dat zelfgekozen levenseinde. Vreemd, eigenlijk, want dat is niets voor hem. Ik heb de neiging om de dingen om me heen te regisseren, hij veel minder – hij luisterde bijvoorbeeld altijd naar de radio, ik heel zelden. Of op reis, op een nachtbus: ik de bestelde melancholie met die soundtrack, hij naar buiten kijkend, indommelend, of niet.

Maar steeds als hij zo vastberaden over zelfbeschikking sprak, was er wel iemand om het weg te zetten als ‘jeugdig idealisme’. En dat is nu precies een problematische term.

Maartens moeder zei me dat ik niet met haar over de dood kan spreken, omdat zij haar man al heeft begraven. Dat is een argument waar ik niet tegenop kan – tegelijk onklopbaar en onzinnig. Er hangt een spreuk op de koelkast bij mijn oma, classic Bond Zonder Naam: ‘alleen ogen die geweend hebben, kunnen helder zien’. Wel, ik weet het niet.

Maartens familie probeert intussen –

Jules stopt met lezen. Het is alsof zijn denken zich door de krant heen aan hem kenbaar maakt, zoals hij zo vaak door een gesprek te voeren zijn ideeën vormt. Vaak zijn het de vragen van een ander die hem daarbij helpen. Heel vaak waren het Maartens vragen.

Het interview verglijdt in juridisch-technische details. Het is jammer dat de meeste van zijn opmerkingen over kunst als laboratorium, over gevaarlijke verbeelding, over controverse als motor van verandering de transcriptie niet gehaald hebben. Zijn verwijzingen naar Maeterlinck en naar Jan Hoet.

Hij bestudeert de foto’s bij de tekst. Waar precies is het dat mensen veranderen? Hij heeft de afgelopen weken twee condoleances gekregen; twee, te midden van het onbegrip en de verwijten, alsof hij, jongeman van vijfentwintig, geen moeite heeft met het verlies van de vriend waarmee hij een vijfde van dat leven heeft gedeeld. Dit echter – de eenzaamheid, het op zichzelf te verwerken verdriet – is het isolement van de vernieuwer, van de radicale kunstenaar, de consequentie van de moedige niet-evidente keuze. Hij vraagt zich af wat zijn moeder van het interview zal vinden, denkt aan de calvados en zijn foto met sigaret.

Zijn rechterhand rust op de krant: op de foto met datzelfde hand, gesticulerend voor het zwart-witte stiksel van de bank in het café.
Zoals afgelopen nacht. Twee mannen voerden een gesprek, één ervan leek sterk op God. Onder het praten werd geleidelijk aan duidelijk dat het gesprek een interview was – naast de borrelnootjes in het midden van hun tafeltje lichtte het rode lampje op van een recorder. Hij, Jules, was God, op zijn gemak en onaantastbaar, tot hij zich realiseerde dat bij God de rol van interviewer paste en hijzelf al zeker een kwartier alleen maar antwoorden gegeven had. Hoewel God aldoor instemmend knikte en hem bij herhaling petitfours aanbood, kreeg hij sterk het gevoel dat dit een test was, en dat zijn glimlachende interviewer – leraar, examinator, goeroe – er geenszins voor zou terugdeinzen om hem met een onvoldoende te quoteren en voor altijd af te schrijven. De consequenties waren verstrekkend en verschrikkelijk; maar net toen hij de details vernam werd hij weer wakker. Hij herinnert zich nu weer hoe de gedachte aan de droom een ogenblik was blijven hangen om dan meteen weer te verdwijnen. Hij was opnieuw in slaap gevallen en droomde van een langeafstandsvlucht waarop een airhostess, onder het uitdelen van folders met cosmeticaproducten, op terloopse wijze informeerde of hij misschien gepijpt wenste te worden in de cockpit. Ze sprak Engels met een Italiaans accent en glimlachte schalks bij het uitspreken van dat laatste woord. Toen hij met een schuin oog naast zich keek, naar links (hijzelf zat op de stoel links van het gangpad), om zich ervan te vergewissen dat zijn moeder de opmerking niet had gehoord, bleek de vrouw naast hem niet zijn eigen moeder, maar die van Maarten. Ze had haar rok omhoog gevouwen, haar slip op de enkels, keek omlaag en zei hem dat hij nog iets goed te maken had. Dan was er plots zoveel turbulentie dat alle passagiers zich met gerechte rug tegen hun stoel drukten. Doodsbang sloot hij zijn ogen. Het schokken verdween, hij viel in slaap op het vliegtuig en werd wakker van de wekker naast zijn bed.

Jules schuift de krant een eindje van zich af en overloopt de dag die komt. Dadelijk vertrekt hij: via de bloemenwinkel naar zijn atelier. Hij heeft het voor een prijsje kunnen huren en zichzelf ertoe verplicht om alleen daar artistieke keuzes te maken.

Gisteren nog heeft hij een artikel gelezen over een hersendood verklaarde jongen, die weer ontwaakt is en daarna volledig gerevalideerd. Nochtans hadden de artsen al aan de familie voorgesteld om de kunstmatige beademing te stoppen. Hij weet niet eens of het hem echt verbaast, wie zoekt die vindt, maar hoeveel anekdotiek wil hij toelaten, en welke? Het verhaal van een uitzondering krijgt zo gauw zoveel gewicht – meer dan het misschien zou verdienen.

Hijzelf zal op scène het verhaal vertellen. Onvermijdelijk: zijn verhaal. Maar hoeveel waarvan? Hoeveel oorzaak en gevolg? Hoeveel stappen moet hij terug in de keten van gebeurtenissen? Een keten die zelfs in zijn volledigheid nauwelijks iets bevattelijk kan maken van de situatie waarin Maarten, diens familie en hijzelf terecht gekomen zijn, van wat ieder van hen denkt, doet, voelt. Die hem plots op een week van zijn onverwacht snelle debuut als theatermaker heeft gebracht. En waarop hij zich – verdoofd, zo lijkt het wel vanochtend – mee laat drijven?

Nadrukkelijk zoemen brengt hem weer met zijn gedachten in de kamer. Een hommel is vast komen te zitten in een spinnenweb, schuin boven het raam. Jules twijfelt of hij mag ingrijpen, staat op, gaat weer zitten. Vraagt zich dan af of ook dit verhaal tijdens zijn stuk verteld zou kunnen worden.

Hij staat op, neemt de keukenschaar uit de besteklade en knipt de hommel vrij. Het insect spartelt, maait met zijn met spinrag omzwachtelde pootjes door de lucht, het zoemen is een doodskreet geworden. Hij doodt het diertje met een tik van het handvat van de schaar en legt het lijk weer in het web. Is dit nu poëzie? Het ongewassen raam filtert een waterige zonnestraal, in het licht waarvan hij plots door een betekenismoeheid overvallen wordt. Hij gaat van bij het raam weg, grijpt naar een blocnote, dwingt zichzelf om niets op te schrijven.

Weer aan tafel drinkt hij van zijn koffie. Koud. Hij schuift zijn stoel naar achter en staat op, neemt de Bialetti van het vuur om nieuwe te zetten. Dit is het, denkt hij. In zijn hoofd een echo van Jan Hoet en Oscar Wilde.


Met dit verhaal won Lennert De Vroey de derde prijs tijdens Write Now! Antwerpen. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.

De oogst