Gedichten – Thomas van ’t Groenewout

Kringverjaardag
Binnenhuisarchitectuur voor domme mensen:
dat is hoe je hoofd nu is ingericht.
Je hebt de maan neergestoken en
de zon komt uit solidariteit niet meer op.
Je verft je huis grijs in blinde paniek,
je snijdt het in plakjes en verdeelt het over de dag

Waar haal je de kwetsbaarheid vandaan
om jezelf op een kist te zetten en
aan de wereld kenbaar te maken
dat je, langzaam, gek aan het worden bent?
Langzaam, langzaam.
Dat er iets is weggespoeld en daar nog niks voor
in de plaats is gekomen?
Je bent nu gewoon liftmuziek.

Gekke mensen gaan allemaal naar
dezelfde saaie feestjes, in huizen waar het ruikt
naar het huilen van uien.
Waar je altijd dezelfde stoelendans afdraait,
Monopoly nooit wordt afgespeeld;
iedereen even failliet.

De puntenslijpers zijn verdwenen,
de keukenmessen zijn bot
en iedereen wil elkaar best vertellen
hoe ze hun dagen vullen met flauwekul en bloemkool.
Op beige stoelen waar nooit punaises op zullen liggen.
Echo’s die nooit gehoord zullen worden.
Leeggezogen wensputten.

Koekjes bij de koffie.

*

Goede mensen

Laten we doen alsof we niet luisteren.
We zitten op de vloer
met onze eigen problemen: de kou,
onze lichaamstemperaturen in elkaars bijzijn,
mijn angsten voor gangen in het donker.
Onze handen zijn losjes samengebonden,
onze ruggen tegen de muur.
We vullen het samen, de grote foutenmarge,
de vele barsten om in te vallen.
Er is zoveel ruimte om te vullen.

Dan voelt het soms alsof onze lichamen
beginnen te breken, als we geen oplossingen weten:
niet weglopen zonder los te laten.
Dan houden we vast met vingers, tie-wraps en lintjes.
Vast in naakte handen proberen we elkaar te vinden.

Als je slaapt ben ik soms een schaduwfiguur, die zich een weg
naar je badkamerspiegel struikelt. Jij bent een van de beste mensen
in deze wereld, ik een van de goede mensen. We missen de zomer.

*

Gezegend

Hij vraagt of ik weet wie hij is.
Doordringende ogen die hun wit hebben verloren
terwijl zijn vingers zich uitstrekken.
Ze groeien mijn kant op: richting mijn hoofd, nee,
richting mijn schedel.
Ik stel me flora en fauna voor, maar voornamelijk beestjes.
Heel veel beestjes.
Als een priester in een rivier
drukt hij zijn handen in mijn haar.
Ik ben gezegend.

Zijn lippen bewegen alsof ze zijn woorden willen voorkomen,
twee voetbalmannen in het geduw en getrek.
Als hij loopt stormt hij,
als hij zit stormt hij: donkere materie pulseert
tot in de tenen, aangedreven door een
buitenaardse kracht.
In zijn hoofd spelen kinderen Mikado,
op straat steken ongezegende mensen over.
Ik loop om.

*

Interviews met jonge actrices

Kleine stappen op ballerinatenen,
de spelden die je kunt horen vallen.
Ze komt binnen met een geur
en een gave voor goed geluk.
Voor haar zou ik mijn potloden breken.
Voor haar zou ik prijzen willen bedenken.
Voor haar zou ik versteld willen staan.

Dat ze de zonnebril draagt
zoals niemand haar zonnebril zou kunnen dragen,
hoe ze winters weet te ontwijken als een
meisjesparadijsvogel en haar veren
kan laten zijn wat ze wil.
Bewegend van blik naar blik.

Ze steekt apenvingers in gouden ringen,
oncontroleerbaar gapend in een duur restaurant.
Ik wil haar kiezelsteentjes geven die ze
de golven in mag gooien.
Zolang de steentjes maar klein blijven,
de golven te groot.


Met dit deze gedichten won Thomas van ’t Groenewout de derde prijs tijdens Write Now! Utrecht. Lees wat de jury van zijn tekst vond in het juryrapport.

Deel deze pagina:

De oogst