Gedichten – Rand Helawi

Gedicht 1: Anorexia
Ik doe alsof ik eet
mijn maaltijd bestaat uit
gestruikelde aardappels
erwten die lenzen dragen
rijst vergeeld door boter

ik zie mijn tegenzin glinsteren
in de rand van het bord
toen besefte ik dat aardappels en rijst
nooit samen kunnen gaan

de geur van Detol kleeft nog op mijn handen
de keuken vraagt om gekuist te worden

mijn vork verveelt zich,
samen met het mes
neemt hij dezelfde weg terug

Gedicht 2: Staatloos
We zoeken naar een stuk grond
waar we eindeloos op stelten kunnen lopen
een groot veld waar het liefst
olijfbomen staan

de buulbuul kent al onze zuchten
hij troost ons met lieden op zijn oed
wij zijn de snelle rouwverwerkers,
het verwaarloosde volk geworden

ze schrappen ons uit atlassen
ze schrijven ons in passieve vorm
ze slikken ons door zonder te kauwen

dit zijn onze gebroken tongen.

Rode wandelroutes waarschuwen
tegen onhoudbaar zwaartekracht
vergeten prijzen in nachtwinkels
nigellazaad op brood, druivenpitten

deze verzwegen geschiedenis

probeert zich te herinneren waar we
geëindigd zijn
maar de tijd berooft
en de wereld wacht niet meer

we zoeken naar dorpjes in mekaars ogen
leggen zakdoeken in bezette gebieden

we zijn niet opgevoed om hier trots op te zijn

Gedicht 3: Zondag
Het is zondag
en op zondagen doen we zoals gewoonlijk
weinig
we staren naar de magneten op de koelkast
inspecteren kraantjeswater
houden notities bij

onze kubieke lichamen verwringen zich
tot onvolledige zinnen
we puzzelen elkaar tot integralen
de zon is niets anders dan licht

fouten afleren is moeilijker
dan fouten maken
zegt mijn zus
we zoeken geschikte onderwerpen
om over te praten
houden WhatsApp berichten even stil

scherpe ellebogen schetsen ons humeur
tomatensaus krast onze monden weg
we worden een myriade aan kompasrozen
op nodeloze velden

Gedicht 4: Ogen toe
Want alles wat we hebben geschreven
lezen we met onze ogen toe
we vormen de hoofdzinnen in slaapsteden

de intieme zone tekent haar grenzen
en wij scheuren van elkaar
als censuurvertalingen in
ongeboren landen

we wachten op niets
maar er kan altijd iets komen
appelsienen uit Jaffa misschien
cacaobonen

is het beter niet
dat we mensen kreuken niet
als een bijsluiter
al nachten zoekend
naar gezichten
in antieke schilderijen
vinden alleen maar kromme ellebogen

we liggen in paperclip-houding
denken hoe koppig we waren
en waarom smaakpapillen veranderen

roze suikerspinnen blijven over
de meridiaan verschuift
hij loopt nu dwars door kristalvelden

Gedicht 5: Hier start de zee
Joegoslavische valiezen trekken
een lijn die door onze navelstreng gaat

welke weg leggen rozen af?
vraagt een kind met een frambozentong
ze zeggen dat rozen
vroeger bollen waren en dat ze
schaar steen papier speelden

onze wimpers worden spinnenpoten
en onze haren lange wasdraden
waar Arabische vrouwen tapijten aan hangen

we eten de toekomende tijd op
liggen nadien als rauwe vissen
in een slaappositie

Gedicht 6: Brussel-Zuid
De man op het perron
vraagt me of hier de trein richting Brussel-Zuid aankomt
ik zeg misschien wel
hou een reisgids in je hand
zing en misschien komt hij

ik heb vandaag mijn gele jas
aangetrokken
hij zegt dat ik geen opvallende kleuren
moet dragen om de aandacht te krijgen

omdat ik het zo moeilijk vind
hem in de ogen te kijken
kijk ik naar zijn handen
zijn aders vertakken zich
tot kapotte stambomen,
in zijn handpalm
de hoofdstad van Equador

we houden één minuut stilte

nadien spreken we over
Braziliaanse carnaval en
yoghurtsmaken
stilte is ongemakkelijk
zeker bij mensen die je amper kent

we halen vriendelijk komma’s uit een zak chips
de trein, die is er nog steeds niet

Gedicht 7: Vaderland
Niets is gezonder
dan de grond van je vaderland

ik ben de betekenis
van onze vlag vergeten
ik dacht dat rood
de kleur van bloed voorstelde

we houden de citadel van Aleppo
voorzichtig in onze handen
hoe we niet verliezen wat we verloren hebben
ofschoon, hetgeen wat we verloren hebben
is dat wat het meeste waarde had

wat als we niet weten
dat dit de laatste oproep zal zijn?

we wassen reisafstanden
van onze voeten weg
littekens wachten in yogapauzes

onze naam wordt
in elke smeekbede herinnerd

Gedicht 8: Verhaal
hou je notitie klaar, je pen, je oor
ik zal je een verhaal vertellen
in grote lijnen, tegen het eind
van de winter zal je eindelijk begrijpen
wat leven is

ze zeggen dat momenten
herinneringen zijn en dat herinneringen
levens vormen
levensvormen observeren zich
in spiegelvormen
puisten op de rug stippelen
een wereldse maquette

we likken braaf sneeuwvlokjes
als waren ze onze wonden
verwrongen als een maniëristisch beeld
ons tongblad bedekt met haar

we geven tinten aan dit verhaal, maken het
uitgebreid en langdradig of we gooien
Latijnse woorden die niemand begrijpt
pikken ze nadien op met tandenstokers


Met dit verhaal won Rand Helawi de derde prijs tijdens Write Now! Leuven. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.

Deel deze pagina:

De oogst