Alleen nog maar cola – Nynke de Haan

2007. Arnoud, Niels, Lisa en ik zijn de enigen van groep acht. Het is daarom dat Lisa mijn beste vriendin is, want eigenlijk hebben we niet veel gemeenschappelijk. Lisa houdt van paardrijden en ik zit op voetbal. Arnoud zit ook op voetbal en daarom spelen we wel eens samen. Lisa zegt dan dat Arnoud mijn vriendje is, maar dat is niet zo.

Nu staan Arnoud en ik in het hoge grasland van Brandts. We zijn te ver uit zicht om echt gezien te worden en spreiden onze armen wijd uit. We draaien. We draaien net zo lang om onze assen tot we duizelig zijn en onze hoofden tintelen. Languit vallen we in het gras. De zon, die eerst nog hoog in de lucht stond, zakt steeds dieper het landschap in. Arnoud kruipt lachend dichterbij. Als ik naar hem omhoog kijk, lijkt het alsof ik op een boot lig. De kerkklokken slaan zeven uur en alle zeven slagen deinzen mee op de golven. Ik weet zeker dat ze ons in het hele dorp en zelfs over het kanaal kunnen horen lachen, maar ik kan er niet mee stoppen. Na een paar minuten is het weg. Bij Arnoud altijd eerder dan bij mij.

‘Ga je volgend jaar naar het Lyceum?’

Ik knik en verslik me bijna in lucht die bedoeld was om mee te ademen.

‘Oké.’

Arnoud gaat volgend jaar naar het vmbo en ik naar het atheneum.

‘Blijven we wel zoals nu?’

Als ik weer opkijk, zie ik dat het nu Arnoud is die knikt.

Met schemer fietsen we over het asfalt terug naar huis. De weg wordt bijna niet gebruikt en over het algemeen is iedereen uit het dorp al thuis rond deze tijd.

‘We moeten een verbond sluiten tussen ons,’ zegt Arnoud vastbesloten. We noemen wat we hebben een ons. Altijd met nadruk, maar nooit harder dan nodig. We zijn meer dan vrienden, maar verkering hebben we zeker niet.

‘Hoe doen we dat?’ vraag ik, maar wanneer hij antwoordt, ben ik te diep in gedachten verzonken over wanneer donker echt donker is als je vóór het donker thuis moet zijn. En of de schemer dan ook al telt als het donker.

*

2009. Arnoud noemt zichzelf nu Noud en hij heeft verkering met Farah. Ze is twee jaar ouder en op filmpjes heb ik gezien dat ze goed kan dansen. Als ze samen willen zijn, gaat Noud naar Farah, want ik heb haar nog nooit in het dorp gezien. Misschien houdt ze niet van fietsen.

Het is warm op de zolder van Noud. Eigenlijk was ik alleen de zaterdagkrant komen brengen. De vader van Noud leest die als die van mij hem uit heeft. Alleen in de oneven weken mag ik de sudoku’s oplossen. Het idee dat Noud ze dan in de even weken oplost, vind ik fijn, ook al weet ik dat hij niet van puzzels of kranten houdt.

‘Wanneer heb jij zomervakantie?’

Waarom Noud me op zijn zolder heeft uitgenodigd weet ik niet, want het enige waar hij naar kijkt, is het computerscherm. Noud is Groningen en voetbalt tegen Vitesse. In kleermakerszit peuter ik aan de uiteinden van zijn hoogpolig tapijt.

‘Over twee weken,’ mompelt hij. FC Groningen heeft verloren.

Noud is anders dan de jongens op het Stedelijk Lyceum. Ook anders dan in groep acht. Ik probeer iets leuks te bedenken zodat hij naar me zal kijken en niet nog een nieuw potje voetbal begint.

‘Zullen we ranja drinken? Ik heb dorst.’

Het werkt want Noud kijkt. Hij kijkt zo lang dat ik er ongemakkelijk van wordt.

‘Ik drink alleen nog maar cola.’

De warmte zorgt ervoor dat mijn wangen gloeien en ik ga op een krukje staan om mijn hoofd uit het dakraam te steken.

‘Maak even ruimte.’

Ik druk mezelf tegen het raamkozijn. Alleen mijn tenen staan nog maar op het krukje. Noud wurmt zich in de ruimte die is ontstaan. Zijn hart slaat tegen mijn arm terwijl de zomerwind onze gezichten verkoeld. Nouds hand beweegt voorzichtig langs de botjes van mijn rug die samen de wervelkolom heten.

*

2010. Met Hemelvaart zie ik Noud in de kerk. Al sinds Kerst hebben we elkaar niet meer gezien. ‘s Nachts zag ik hem wel eens met een paar andere jongens uit het dorp wegfietsen naar de stad en als hij ging hardlopen bekeek ik hem. Ik heb verkering met Steven uit de vierde gymnasiumklas. Ik weet niet of Noud nog steeds verkering heeft.

‘Vanavond om negen uur achter de kerk?’ Op mijn huid voel ik de woorden.

Tegen mijn ouders heb ik gezegd dat ik naar Noud ging en dat is ook zo. Toch voelt het alsof ik heb gelogen. Ik ben om acht uur al gegaan, want morgen is een schooldag en ik weet zeker dat ik om negen uur niet meer naar buiten mag. Na Hemelvaartsdag is het alsof de gelovigen verlaten worden. Het is een periode van verwachting en geduld. Om vijf over negen ben ik bang dat Noud niet meer komt, maar net op het moment dat ik naar wil huis gaan, is hij er toch. Het is kwart over negen en maar 10 graden buiten.

‘Ik heb iets meegenomen.’

Verwachtingsvol kijk ik naar hem omhoog. Noud haalt een groene rugzak van zijn rug waarvan ik het bestaan nog niet kende. Voordat hij de rits open wil doen, kijkt hij schichtig om zich heen.

‘Ben je op de fiets?’

Ik knik naar de enige fiets in het fietsenrek voor de kerk.

Noud trapt, ik mag achterop. Ik weet niet goed waar ik hem mag vasthouden, maar kies voor de tas en uiteindelijk voor een voorzichtig stukje rug. Ik spring van de bagagedrager wanneer we bij de brug zijn. Het asfalt wordt vernieuwd en dus is de brug niet in gebruik. Het is een zandbak. We klimmen langs de zijkant de dijk op. Ik durf niet te vragen wat er in zijn nieuwe tas zit. Noud was gekomen en na Hemelvaartsdag is een periode van geduld.

Het gras op de dijk voelt nat aan, maar Noud gaat zitten dus ik ook. Het is donker, maar nooit echt donker want het dorp en het gaswinningsgebied verderop geven licht. In mijn hoofd ga ik alle namen van de families na die aan de Hoofdstraat wonen. Noud onderbreekt me door zijn elleboog tegen mijn arm te stoten. Uit zijn tas komt een glazen fles met doorzichtige vloeistof. Nouds vader heeft veel van dat soort flessen. Mijn ouders drinken vaker wijn.

‘Drink je wel eens?’

‘Ja.’

Ik durf geen eerlijk antwoord te geven.

‘Geregeld,’ voeg ik daar zo stoer mogelijk aan toe.

In werkelijkheid heb ik ooit een slokje rode wijn uit mijn moeders glas gehad, maar dat daarna gauw weggespoeld met water.

Er volgen een fles cola en twee gekleurde plastic bekers die vroeger alleen met ranja gevuld werden. Ik denk aan Nouds vingers langs mijn wervelkolom en dat hij geen ranja meer drinkt. Alleen nog maar cola.

Na twee plastic bekers is de wereld een schommel. De klok slaat twaalf uur en alle twaalf slagen slingeren mij heen-en-weer. Noud kruipt dichter naar me toe. De alcohol verwarmt mijn door de waterkoude gekoelde lichaam en toch kan ik niet stoppen met trillen.

*

2012. De kerkklokken geven nog maar twee keer dag de juiste tijd aan. Volgens de Maya’s zal de wereld dit jaar vergaan en het lijkt erop dat de gemeente daar alvast rekening mee houdt. De brug over het kanaal heeft nog steeds geen nieuw asfalt en het dorp loopt leger en leger. Vader heeft het heft in eigen hand genomen en maait het stukje gras tussen voetpad en Hoofdweg inmiddels zelf. Iedereen vertrekt naar de stad. Mijn vader moppert er vaak over. Het toenemend aantal aardbevingen verscheurt de boerderijen. Noud is er nog. Ik ook. Over een paar weken doe ik eindexamen en Noud gaat naar het mbo in hetzelfde dorp even verderop. Hij heeft een scooter waarop hij me wel eens een lift geeft. Vader leest de krant inmiddels digitaal dus verder we zien elkaar nog maar weinig. Er staan geen sudoku’s in digitale kranten.

Op zondag staat Noud ineens voor de deur. Zijn zusje speelt graag met mijn zusje. Van moeder krijgen we allemaal een perenijsje en Noud en ik lopen naar de dijk. Af en toe bekijk ik hem door mijn wimpers. Zijn armen lijken gespierder dan vorige keer en hij is groter geworden. Het perenijsje in zijn hand is het enige kinderlijke dat nog aan hem plakt.

‘Durf je naar beneden te rollen?’ vraag ik uit het niets als we al een tijdje op de dijk zitten. We hebben nog niet veel tegen elkaar gezegd. Noud reageert niet en kauwt op het stokje van zijn perenijsje. De pinksterbloemen bloeien in lichtpaars. Ik heb een jurkje in datzelfde lichte paars en wilde dat ik het had aangetrokken vanochtend. De spijkerrok die ik nu aan heb, is bij de knopen al versleten.

‘Ga je studeren volgend jaar?’ vraagt hij uit het niets.

Ik knik en lik het laatste stukje waterijs van het stokje voor ik het hout tussen mijn kiezen klem. ‘Biologie.’

Zonder daarop te reageren, trekt Noud zijn shirt over zijn hoofd. Hij legt het achter zich neer en gaat erop liggen. Ik ga op mijn buik naast hem liggen en bekijk hoe hij met gesloten ogen in het hoge gras ligt. Als hij nu kijkt, kan hij via mijn hals mijn shirt in kijken.

‘Drink je nog steeds geen ranja?’ vraag ik zodat hij misschien zijn ogen opent.

Noud lacht en raakt mijn armen en dan mijn taille aan.

‘Soms.’

Er plakt perenijs aan zijn vingers en ze kleven aan mijn huid alsof ze niet willen loslaten. De stokjes van onze perenijsjes nog in onze monden. Ik durf geen adem te halen en lach alleen met mijn ogen.

Het is zondag. Achter de dijk ligt de grote stad die vol en in beweging is. Met de toren en de universiteit en de flats aan de horizon. Het lege dorp lijkt vanaf hier vergeten. Nouds perenijsje kleeft aan de huid op mijn buik en armen. We drinken alleen nog maar cola en onze schaduwen rollen als reuzen over de dijk naar beneden.


Met dit verhaal won Nynke de Haan de tweede prijs tijdens Write Now! Groningen. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.

Deel deze pagina:

De oogst