Sinaasappeljongens – Nicole Kaandorp
‘Mam, mag ik cola?’
‘Je hebt al gehad,’ zegt ze, zonder naar me te kijken.
‘Maar als ik cola drink kan ik langer stil zitten!’
We zijn op de voorspeelmiddag van muziekles, in een bijkeuken waar een haardvuur staat dat ik niet mag aanraken. Ik heb net al mijn stukje gespeeld, de vlooienmars op de piano. Dat vind ik leuk, maar iedereen luisterde en sommige mensen deden ‘ssh’ tegen elkaar en ik durfde eigenlijk alleen een beetje. Straks, na de pauze, komen de oudere kinderen en dan moet ik heel lang stil zitten en luisteren, of, want dat mag ook: doen alsof ik luister. Ik heb in de spiegel geoefend, geprobeerd mijn oren te spitsen.
‘Zal ik die cola voor je pakken?’ Er staat een jongen naast me. Ik kijk om me heen, zie mam praten met juf Karin. Ik knik.
‘Maar heel stiekem, hoor.’
Hij kijkt serieus. ‘Zo stiekem dat het onzichtbaar is,’ zegt hij. Hij pakt de cola en geeft hem me aan. Hij zit in een beker van echt glas. Ik drink hem zo snel mogelijk leeg, de prik kietelt in mijn keel. De jongen zet de lege beker terug op het aanrecht.
‘Wil je ninja’tje spelen?’ vraagt hij. We spelen het in de tuin, maar we zijn heel speciale ninja’s want we jagen op mammoeten.
‘Ik heb er één!’ roept de jongen, en hij wijst met zijn speer op een kleine rode mammoet met zwarte stippen. Net als we hem willen vangen vliegt hij weg. Dan komt er een vrouw naar buiten en ze is een beetje boos.
‘Daar ben je!’ roept ze. ‘En dat is geen speelgoed!’ Ze pakt de speer van hem af, nu is het weer gewoon de strijkstok van een viool. Ze onderzoekt hem, beweegt haar vingers over de haren.
Ze zegt: ‘Je hebt geluk dat-ie nog heel is, anders had je vader weer wat te zeiken.’ Dan kijkt ze op en glimlacht ze naar mij, ik denk dat ze me nu pas ziet. ‘Komen jullie? Ze gaan weer beginnen.’
Op het eind vraagt de jongen of ik MSN heb. Hij schrijft zijn e-mailadres op een blaadje. Het begint met kirby laag streepje martijn.
‘Heet je Kirby?’ vraag ik.
‘Nee,’ zegt hij, dus dan heet hij Martijn.
‘Weet je niet wat Kirby is?’
Ik schud mijn hoofd. De tegels op de vloer zijn een schaakbord.
‘Stom van je. Het is een spelletje. Maar we kunnen het wel een keer samen spelen, als je wilt.’
Wanneer mijn ouders die zomer vragen wie ik mee op vakantie wil, zeg ik: ‘Martijn.’ Ik mag altijd iemand meenemen, want ik ben enigst kind en dat is ongezellig. Mijn ouders bellen Martijns ouders en na eindeloos veel dagen aftellen rennen we opeens langs een sinaasappelveld. De auto staat aan de kant, we zijn hier gestopt om wat fruit te kopen, dat vindt mama ‘authenthiek’ zegt ze, ik weet niet wat dat is.
‘Ik win, ik win,’ roept Martijn, maar hij rent nog achter me, ik hijg, de zon op mijn hoofd.
‘Niet!’ roep ik.
‘Ik ga je inhalen!’ En hij doet het. Terwijl hij langs me rent slaat hij zijn arm om me heen en trekt hij me mee naar de grond. We rollen een boompje in, het sap barst uit een sinaasappel waar ik op lig. Martijn lacht.
Als we teruglopen kijkt mijn moeder bezorgd naar onze kleren. Mijn T-shirt plakt aan mijn rug. Tegenover haar staat een oudere mevrouw en mijn vader probeert een kistje sinaasappels bovenop onze bagage te zetten en dan de kofferbak nog dicht te krijgen.
‘Wat hebben jullie nou-’ begint mijn moeder, maar de mevrouw zegt iets in het Spaans, iets vriendelijks, iets enthousiasts. Ze wrijft met haar ruwe Spaanse hand over mijn krullen, dan over Martijns wang. Terwijl Martijn zijn wang weer schoon probeert te wrijven, schudt mijn moeder zacht lachend haar hoofd naar ons. Dan praten ze verder en zegt niemand meer iets over onze kleren.
Twee weken gaan snel. Als we in de auto onderweg terug naar Nederland zitten, moet Martijn opeens huilen tijdens ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet.
‘Wat doe je?’ vraag ik. Mijn moeder kijkt om. Ze heeft net een dropje gegeten en probeert het laatste restje tussen haar kiezen vandaan te pulken.
‘Mm,’ zegt ze kort, dan slikt ze. ‘Is er iets, Martijn?’
Hij schudt wild zijn hoofd.
‘Wat is er dan?’ vraagt mijn moeder.
‘Ik vond het gewoon héél leuk,’ zegt Martijn.
‘Ach, lieverd. Wil je niet dat het over is?’
‘Nee.’
‘Volgend jaar gaan we weer,’ zeg ik, ‘dan mag je weer mee.’
Martijn is even stil. Dan knikt hij, hij wrijft zijn ogen droog en zegt: ‘Is het die lantaarnpaal?’
En het is niet die lantaarnpaal, maar toch zeg ik ‘ja’ en spelen we verder.
*
Van juf Karin mogen Martijn en ik na de zomer duetten doen, maar dan moeten we ook samen repeteren. Als ik bij Martijn aanbel, zegt hij: ‘Snel, dan kunnen we daarna nog tv kijken.’
Hij heeft geen echte piano zoals wij thuis, maar zijn zus heeft wel een keyboard dat we mogen lenen. We tillen het van haar kamer naar de zijne. Dat is niet erg ver, want eigenlijk delen ze een kamer. In het midden hangt een groot doek.
‘Je moet geen doek zeggen,’ zegt Martijn. ‘Het is een muur, dat zie je toch?’
We leggen het keyboard op zijn bed, ik ga ervoor op de grond zitten. Het klinkt niet heel goed, de toetsen voelen te licht, maar het gaat wel. Martijn kijkt moeilijk naar zijn bladmuziek. ‘Dit stuk is extra ingewikkeld,’ zegt hij. Beneden slaat er een deur dicht. Dan beginnen zijn ouders dingen tegen elkaar te roepen. Het klinkt hard.
‘Wil je ze afluisteren?’ vraagt Martijn. Hij heeft zijn viool al weggelegd. Ik knik. Van onder zijn bed haalt hij een echt opnameapparaat, met een microfoon en ruimte voor twee cassettebandjes. Hij drukt een knop in, één van de bandjes begint te bewegen, dan sluipen we tot halverwege de trap af. We zitten op onze hurken op de treden. Martijn laat de microfoon door de spijlen zakken, zodat -ie dicht bij de deur hangt.
‘…goed voor zijn ontwikkeling,’ zegt zijn vader. Eigenlijk verstaan we het zonder microfoon ook wel.
‘Maar ik heb hóófdpijn, Frank. Waarom kunnen ze niet bij die ouders van dat joch, die zijn toch nooit-’
‘Neh-neh-neh, hoofdpijn,’ doet Martijns vader zijn moeder na. Ik probeer niet hardop te lachen. Martijn kijkt me strak aan.
‘Ach rot op,’ zegt zijn moeder. ‘Rot een tyfuseind op.’
‘Nou,’ zegt zijn vader.
‘Met je ontwikkeling. Elitaire kutzooi. Hij is niet muzikáál, Frank. Met al die hoge eisen van je-’
‘Ik heb helemaal geen hoge eisen.’
‘O, daarom ben je met mij getrouwd, zeker.’
‘Dat zég ik helemaal niet.’
‘Het is teringherrie en ik wil…’
Martijn trekt de microfoon weer terug en loopt omhoog. Ik ren achter hem aan. Als de deur van zijn kamer dicht is, zeg ik: ‘Wat was er nou? Wat voor herrie?’
En Martijn zegt: ‘Ik verstond helemaal niks.’
We kijken elkaar aan. Ik wacht tot Martijn begint te lachen maar hij doet het niet. Dan zegt hij: ‘Zullen we het terugluisteren?’
Hij klikt op een knop op het apparaat, er komt een liedje van Kinderen voor Kinderen uit. Er zit ook een cassettebandje van Kinderen voor Kinderen in, zie ik nu.
‘Dit is helemaal niet-’ begin ik, maar Martijn zegt: ‘Ze waren gewoon muziek aan het luisteren.’ Ik kijk naar het opnameapparaat, naar de twee cassettebandjes, naar de afspeelknop, naar Martijns hand. ‘We dachten dat we mijn ouders hoorden, maar dat was gewoon de muziek, snap je? De stemmen van de muziek,’ zegt hij.
Ik zeg niets, ga weer voor het keyboard op de grond zitten en speel de eerste maat. Martijn draait snel het geluid uit, voor een tel hoor ik alleen nog maar mijn vingers op de toetsen en de toetsen op de plastic ondergrond. ‘Ik heb geen zin meer,’ zegt Martijn, ‘we gaan tv kijken.’
Daarna repeteren we vooral in mijn huis. Mama zit aan de eettafel te luisteren hoe we het doen, zodat we niet te snel weer ophouden. Dat moet van juf Karin, ze vond de vorige les dat we niet genoeg geoefend hadden.
‘Is het nu klaar?’ vraagt Martijn. Mijn moeder kijkt op van de krant en zegt: ‘Nog één keer.’
Gelukkig. We spelen de wals uit De Notenkraker en er zit een stuk melodie in, het gaat omhoog en omlaag en ik krijg er een fijn gevoel van in mijn buik. Ik wil dat de hele tijd voelen, maar Martijn speelt het niet altijd goed. Ook nu niet.
‘Doe dat stuk nog eens?’ vraag ik, en ik neurie het na zodat hij weet welk stuk.
Hij kijkt chagrijnig. ‘Waarom?’
‘Het is leuk.’
‘Niet.’
Ik denk daar even over na. ‘Hou je niet van dat gevoel in je buik?’
‘Welk gevoel?’
‘Dat, zo, zjoef, ofzo. Het kietelt.’
‘Ik voel niks,’ zegt Martijn, en mijn moeder lacht zacht achter haar krant. Ze zegt: ‘Als jullie dat stuk nog één keer doen, maak ik een tosti voor jullie.’
Op de tosti heeft ze met ketchup een blij gezicht getekend. Martijn smeert zijn gezicht uit met zijn vinger zodat de ketchup overal zit. Dat is misschien lekkerder, maar toch doe ik het zelf niet. De mond eet ik als laatst op, eerst voorzichtig eromheen en dan langzaam het stuk met de ketchup.
*
Martijn en ik zitten op mijn kamer. We hebben omstebeurt op mijn Gameboy een level Mario gespeeld, maar nu moet hij opladen. Ik ben hem in het stopcontact aan het doen en Martijn loopt heen en weer. Hij schopt tegen de rand van mijn bed.
‘Niet doen,’ zeg ik.
Martijn schopt tegen de muur.
‘Niet doen,’ zeg ik en hij schopt tegen de poten van mijn bureau. Mijn bak met bladmuziek valt op de grond. Ik spring op en duw Martijn weg. ‘Ik zeg toch niet doen!’
‘Maar ik ben boos!’ zegt Martijn, en ik zeg: ‘Dan hoef je nog niks te schoppen.’
Hij kreunt, laat zichzelf op mijn bed vallen en trekt mijn voetbaldekbed over zich heen. Hij wiebelt tot hij er helemaal onder past. Een opgevouwen bolletje onder een oranje deken. Ik lach.
‘Je bent helemaal niet boos, je bent een sinaasappel,’ zeg ik.
‘Hoezo?’ klinkt het, gedempt.
‘Je lijkt met die deken net een sinaasappel.’
Hij is even stil, steekt dan zijn hoofd onder de deken vandaan en zegt: ‘Maar ik heb geen schil.’
‘Nee.’
‘Wil jij die maken?’ vraagt hij. ‘Dan ben ik echt een sinaasappel, dan hoef ik nooit meer boos te zijn.’
We denken erover na, en dan weet ik het. Uit de schuur haal ik papa’s rol doorzichtig plakband.
‘Je moet heel bol zitten,’ zeg ik, en Martijn maakt zich klein. Met lange stroken plakband tape ik de deken vast. Ik rol Martijn er helemaal in en ik doe overal plakband behalve op zijn hoofd, dat steekt eruit. Als het plakband op is, is het af. Martijn is een sinaasappel.
‘Zo,’ zeg ik.
‘Ja,’ zegt Martijn. Hij ziet er tevreden uit. De rest van de middag blijft hij in zijn bolletje. Ik speel nog wat Mario en hij kijkt mee, dan bouw ik een toren van Lego terwijl Martijn aanwijzingen geeft. Opeens is het laat en moeten we eten, en mijn moeder is boos dat we al het tape hebben gebruikt en dat de deken plakt.
‘Mijn ouders gaan scheiden,’ typt Martijn een week later naar me op MSN.
‘O,’ typ ik terug. Ik doe er een verdrietig gezichtje bij.
‘Ik moet verhuizen,’ typt Martijn.
‘Niet ver weg toch?’ typ ik. Ik doe er een heleboel verdrietige gezichtjes bij.
‘En ik ga ophouden met muziekles.’
Met dit verhaal won Nicole Kaandorp de eerste prijs tijdens Write Now! Amsterdam. Lees wat de jury van de tekst vond in het juryrapport.