Voicemail – Ceren Uzuner

We zijn een gezin. Ik heb twee broers en een zus. Mijn moeder wilde eigenlijk geen vierde kind, mijn vader ook niet, maar ik ben er nu alsnog. Ik ben geboren in november, dus ik moet ergens in februari verwekt zijn. Mijn ouders zijn allebei jarig in februari. Ik wou dat ik dat niet wist.

We gaan eens per jaar op vakantie naar Turkije, in de zomer. Al mijn familie woont daar. Behalve wij. Dat is altijd zo geweest. Als we genoeg geld hebben, gaan we met het vliegtuig en anders met de auto want dat is goedkoper.

Mijn vader werd verliefd op mijn moeder toen hij achttien was. Mijn moeder ging een jaar lang bij haar oom en tante in Duitsland wonen. Mijn oma belde haar na een paar maanden op. Je bent nu verloofd, zei ze tegen mijn moeder. Mijn ouders trouwden en verhuisden naar Nederland zodat mijn vader kon werken. Mijn moeder zegt dat dat vroeger zo ging.

Mijn vader is Technical Engineer. Ik vind dat een stoere titel. Technical Engineers verdienen veel geld, maar gaan altijd naar de gokhal. Daar hebben mijn ouders vaak ruzie over, vooral aan het einde van de maand.

Mijn vader praat niet met ons. Hij is heel stil.
‘Je opa was ook stil,’ zegt mijn moeder.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Maar opa is dood en papa niet.’

Soms moet mijn moeder huilen. Niet omdat opa dood is of papa stil, maar omdat zij moeder is.

Soms belt de deurwaarder aan. Niemand doet dan open.

Soms spreek ik de voicemail van mijn vader in. Als mijn band lek is en hij hem voor me moet plakken, maar ook als ik zijn stem wil horen. Ik zeg nu: Hoi pap. Kom je me ophalen van school? Ik heb gezegd dat je zou komen. Iedereen is al weg.

Mijn zus heeft heel veel krullen. De vrienden van mijn ouders noemden hun dochter naar mijn zus omdat ze de krullen van mijn zus zo mooi vonden. De dochter kreeg toen ook krullen. Sommige mensen hebben gewoon geluk.

Ik loop naar mijn moeder. Ze staat in de keuken en maakt eten voor ons. En soep. Mijn vader gaat niet aan tafel als er geen soep is. Opa at ook altijd soep, het verwarmt je maag. Dan past er meer eten in en iedereen moet goed eten.
‘Jullie hadden me moeten noemen naar een rijk iemand,’ zeg ik tegen mijn moeder. ‘Dan waren jullie ook rijk geworden.’
‘Dat is niet hoe het werkt,’ zegt mijn moeder.
‘Bij sommige mensen wel,’ zeg ik.
‘Wij zijn niet sommige mensen,’ zegt ze.
Ik zeg dat ik dat niet snap. Zij zegt dat dat ook niet hoeft.

Mijn jongste broer slaat in zijn kamer tegen de muur aan omdat hij niet naar school wil. Hij wil voetballen bij de grote club. De trainer zegt dat mijn broer goed is. Een man van de grote club vindt dat ook. Mijn vader niet.
‘Hij moet zijn school afmaken,’ zegt hij.

Ik vraag aan mijn oudste broer waarom hij zo stil is. Hij haalt zijn schouders op.
‘Papa is ook stil,’ zeg ik.
‘Maar ik ben papa niet,’ zegt hij.
‘Wil je me dan naar de bieb brengen?’ vraag ik.

Ik lig in bed. Mijn moeder ligt naast me omdat ik honden in de schaduwen van mijn kleren zie. Als mijn moeder er is, blijven de honden weg. Ze tekent met haar vinger onzichtbare lijntjes op mijn hoofd. Soms blaast ze zachtjes in mijn gezicht.
‘Jij hebt heel lang niet gepraat toen je klein was,’ zegt ze. ‘We dachten dat je het niet kon, maar na je vierde verjaardag begon je ineens en toen hield je niet meer op.’
‘Misschien is papa ook zo,’ zeg ik.

‘Vertel eens een verhaaltje over opa.’
‘Opa sloeg met een liniaal op mijn handen als ik iets had gedaan wat niet mocht.’
‘Wat deed je dan?’
‘Roken.’
‘Deed opa dat ook?’
‘Ja, dat deed opa ook.’
‘Mis je hem?’
‘Ja.’
‘Ik mis jou ook soms.’

Zaterdag is boodschappendag. Mijn vader draagt geen gordel omdat hij heel goed is in
autorijden. In Turkije dragen ze ook geen gordel en daar gaan de auto’s heel snel. Veel sneller dan in Nederland.

Ik klim in het winkelkarretje en doe alsof mijn ouders mij hebben gekocht. Als we bij de kassa staan zegt mijn moeder dat ik niet meer mee mag met boodschappen doen.
‘Maar wie moet dan de lekkere dingen uitkiezen?’ vraag ik.
‘Niemand,’ zegt ze.
‘Daarom mag je niet meer mee.’

Mijn moeder heeft haar koffer ingepakt. Mijn zus heeft haar geholpen. Er zitten heel veel kleren in de koffer, hij ging bijna niet dicht.
‘Ik moet naar oma,’ zegt ze.
Ze legt haar handen op mijn wangen. Mijn gezicht voelt heel warm.
‘Gaat het niet goed met oma?’ vraag ik.
‘Oma denkt dat het niet zo goed gaat met mij,’ zegt ze.
‘Dus je moet?’
‘Ja,’ zegt ze. ‘Ik moet.’

Mijn zus werkt heel veel en komt laat thuis. Dat moet omdat ze volgend jaar wil trouwen. Ze mag pas uit huis als ze is getrouwd. Trouwen betekent dat ik mijn zus nooit meer ga zien.
‘Ik ga alleen ergens anders wonen,’ zegt ze. ‘En dan kom je gewoon logeren, zo vaak als je wilt.’
‘Krijg ik bij jou dan een eigen kamer?’
‘Ja, helemaal voor jou alleen.’
‘En teken je dan ook lijntjes op mijn hoofd als ik niet kan slapen?’
‘Ja,’ zegt ze. En ze begint.
‘Mama zei dat ik niet praatte toen ik klein was.’
‘Je huilde heel veel,’ zegt mijn zus. ‘We wisten niet wat we moesten doen. Je broers en ik zaten bijna elke avond met zijn drieën op de grond naast je bed.’
‘Wat deden jullie dan?’
‘Meehuilen,’ zegt ze.

Mijn tante belt ons op de huistelefoon. Ze wil met mij praten. Ze zegt dat mijn oma verdrietig wordt van mijn vader en mijn moeder ook. En dat ze een plan heeft, maar ik moet haar wel helpen.
‘Ik wil niet meedoen,’ zeg ik.
Ik hang op en druk het nummer van mijn vader in.
Ik zeg: Hoi pap. Wil je praten nu?

Met dit verhaal won Ceren Uzuner de tweede prijs bij Write Now! Rotterdam. Lees wat de jury van haar verhaal vond in het juryrapport. 

Deel deze pagina:

De oogst