Meer dan een mens – Marjolijn van de Gender

Ik noemde mijn zwangerschap een zuurtje op mijn tong. Wanneer je het snoepje in je mond stopt, brandt het bijna door je smaakpapillen heen. Je wilt schreeuwen, het uitspugen, maar je beheerst je, want je weet dat een zuurtje lekker hoort te zijn. Na de eerste seconden verdwijnt het vuur en wordt het snoepje aangenaam glad, waardoor het toch een teleurstelling is als je het doorslikt.
De schommelstoel beweegt mee met mijn gedachten. Op mijn schoot ligt een kussen, op het kussen ligt een boek, opengeslagen. Lezen doe ik niet, het gaat om het geluid bij het omslaan van de pagina’s. Het papier en de lucht vormen samen een kus die door de kamer zweeft. Nina’s ademhaling lijkt er rustiger van te worden.
Ik hoor voetstappen in de gang. De deur piept, het licht gaat aan en Thoms woorden blazen de kus van het boek weg.
‘Kom je naar bed?’
‘Straks,’ zeg ik.
Hij gaat op de rand van mijn stoel zitten, zijn ribben duwen tegen mijn schouder. ‘Ze slaapt.’
‘Ik weet het.’
‘Waarom ben je hier dan?’ zegt hij.
In ons bed waren mijn voeten te warm en mijn handen te koud. Iemand prikte in mijn maag met een lepel vol spijkers. Ik dacht aan Nina, aan de nageltjes op haar tenen, aan de ogen die mijn bewegingen altijd leken te volgen. Ze zou weer gaan huilen, dat wist ik, en ik zou haar vast moeten houden. Het gehuil zou harder zijn dan de vorige nacht, het troosten zou langer duren. De blik van Thom zou pijnlijker zijn dan de spijkers in mijn maag. Ik schoof onder de dekens vandaan, pakte mijn kussen van het bed en sloop naar de babykamer zonder het licht aan te doen.

Op de foto’s die na Nina’s geboorte werden gemaakt lach ik niet. Mijn ogen zijn neergeslagen, ik staar naar haar gelige wangen. Zelfs wanneer Thom haar vasthoudt, kijk ik niet in de camera.
‘Oerinstinct,’ noemde mijn zus dat tijdens het bekijken van het album. ‘Je bent nu geen mens meer, maar een moeder.’
‘Is een moeder geen mens?’ had ik haar gevraagd.
Ze sloot het album. ‘Een moeder is meer dan een mens. Voel je het niet?’
Ik dacht aan de nachten waarin Thom in het donker uit bed sprong om een flesje poedermelk op te warmen.
‘Je kunt het licht gewoon aandoen,’ mompelde ik tegen hem.
‘Weet je het zeker?’
‘Ik heb er geen last van, echt niet.’ De eerste twee maanden na de dood van mijn vader kon ik niet slapen zonder de steun van de spotjes in het plafond. Alleen de lamp op mijn nachtkastje was niet genoeg. Als ik koude voeten had, zag ik mezelf in zijn bed, mijn vingers blauwpaars, mijn lippen aan elkaar gehecht, zodat mijn mond niet open zou vallen.
Thom liet het licht aan, als ik beloofde dat ik bleef liggen. Toen ik protesteerde, leek de keizersnede harder aan zijn buik te trekken dan aan die van mij, dus ik gaf toe.
Na het gesprek met mijn zus verbrak ik de belofte. Vier nachten later stond Thom niet meer op en graaide hij naar de oordoppen die op het nachtkastje lagen. Alleen in zijn armen huilde Nina niet.

‘Ga slapen,’ zeg ik tegen Thom. Hij zit nog steeds op de stoel, zijn lichaam is tegen het mijne gezakt en hij wordt zwaarder, net als Nina wanneer de fles halfleeg is. Voor een kind zorgen is makkelijk wanneer het een deel van jou is, wanneer de longen nog niet zijn ontwikkeld en het leven niet meer lijkt dan een vage schets op een scherm. ‘Ik kan het wel alleen. Echt waar.’
Hij schudt zijn hoofd, zijn krullen kriebelen tegen mijn wang.
‘Als ik meteen naast haar sta zodra ze wakker wordt, huilt ze minder hard,’ zeg ik. ‘Dat heb ik gelezen. Het kan zijn dat ze ook sneller stopt.’
‘Ik denk niet –’
‘Je moet me een kans geven.’
‘Ik blijf hier,’ zegt Thom. Hij gaapt.

Ik probeer in te schatten of ik net zo moe ben. De letters op de achterkant van het boek zijn scherp, de tekst is helder, het slaan van een autodeur beukt niet tegen mijn trommelvliezen. De pijn in mijn maag is minder geworden, de keizersnede jeukt een beetje. Als het nodig is, kan ik de rest van de nacht in de schommelstoel zitten.
‘Misschien wordt ze nu niet wakker,’ zeg ik.
‘Geloof je dat zelf?’
Ik laat een vinger over het kussen glijden. Het is te zacht. Binnenkort zal ik een nieuw kussen uitzoeken, een kussen waarvan ik niet elke nacht afscheid moet nemen. ‘Weet je zeker dat je niet naar bed gaat?’
‘Heel zeker.’
‘Je kunt me vertrouwen.’
Hij staat op. Ik weet dat hij zijn vuisten balt, zijn spieren aanspant en niet wil antwoorden omdat Nina wakker kan schrikken van de spanning in zijn stem. Zijn stilte is precies wat ik nodig heb.
‘Wat ik vanmiddag zei, meende ik niet.’
Zijn knokkels worden wit.
‘Het was de moeheid,’ zeg ik. ‘De vermoeidheid. Alles.’
Thom legt zijn hand op mijn arm, hij trilt. ‘Ik geloof je niet.’

Vanmiddag was zijn moeder langsgekomen. De tijd die haar thee nodig had om af te koelen gebruikte ze om over haar kinderen te vertellen. Haar dochter had net een winkel geopend, dameskleding in grotere maten. Het middelste kind, haar eerste zoon, wilde zijn vriendin ten huwelijk vragen en twijfelde tussen twee geschikte locaties. Thom straalde de rust uit die ze na zijn geboorte zelf had gevoeld, alsof de baby al jarenlang bij hem hoorde. Haar pupillen glansden, haar wangen gloeiden en haar handen deden hun best om haar woorden bij te houden. Ze vergat haar mok en morste hete thee op haar broek.
Terwijl ze praatte, hield ik Nina vast. Ik zat anderhalve meter bij mijn schoonmoeder vandaan, het gevaar van de thee was een goed excuus. Nadat Thom zijn moeder had uitgezwaaid en de voordeur had dichtgetrokken, gaf ik Nina aan hem.
Pas nadat hij vroeg wat er was, merkte ik dat ik beefde.
‘Ik voel het niet,’ had ik gezegd.
‘Wat bedoel je?’
‘Als ik Nina vasthoud, als ik naar haar kijk, dan voel ik niets.’
Thom ging op de bank zitten. ‘Ik snap het niet.’
‘Ik wil van alles voelen, net als jouw moeder. Die liefde, die interesse, die blijdschap. Dat ik voor Nina moet zorgen, weet ik. Dat ik haar eten moet geven, weet ik. Dat doe ik ook. Maar ik…’
Hij wiegde Nina en ze knipperde met haar ogen. Het was onmogelijk om ik hou niet van haar te zeggen. Dat was ook niet waar. Tijdens het overgeven in de eerste weken van de zwangerschap had ik mezelf voorgehouden dat ik een jaar later in bed zou liggen met een warm, klein lichaam, dat nog ongeschonden en onschuldig was, dat zou uitgroeien tot alles wat Thom en ik niet konden zijn. Mijn vriendinnen zonder kinderen zouden zich aan me ergeren omdat ik zou opscheppen over de baby. Mijn vriendinnen met kinderen zouden na de geboorte familie worden. Zo zou het moeten zijn, dat zei iedereen. Zelfs terwijl de chirurg mijn buik opensneed en vroeg of dat pijn deed, geloofde ik dat de wereld zou veranderen.
Thom zei niets, dus ik haalde diep adem. ‘Ik denk dat ze daarom blijft huilen. Als jij haar troost, is ze veel sneller stil. Ze weet dat ik niet normaal ben.’
Hij zweeg.
‘Thom?’
‘Je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Je bent niet normaal.’

Een zacht gesnurk geeft aan dat Thom in slaap is gevallen. Hij zit onderuitgezakt in een hoek van de kamer, zijn oor rust tegen zijn schouder. Ik leg het boek op de grond en pak het kussen vast. Dan sta ik op. De schommelstoel maakt geen geluid. In twee stappen sta ik naast de wieg. Het enige wat ik hoef te doen, is het kussen naar beneden duwen. Tien minuten zullen genoeg zijn, daarna kan ik in de schommelstoel in slaap vallen. Thom zal me in paniek wakker maken. Hij zal het vermoeden, maar niet kunnen bewijzen. Het gebeurt vaker dat baby’s dood in hun wieg liggen.

Als iemand aan mij vraagt of ik een lichaam wil zien, vraag ik of de dode nog op zichzelf lijkt. Bij de eerste trilling van een onderlip kies ik de kortste weg naar de buitenlucht.
Nadat mijn vader stierf, kon ik dat niet. Ik weigerde te wachten tot Thom er was, die drie uur moest rijden naar het huis van mijn ouders, en ik trok de slaapkamerdeur open.
Hij lag in bed, zijn ogen staarden naar de muur achter me en leken te schreeuwen. Het wit rond zijn pupillen was sponsachtig geel geworden. Zijn mond hing open, de tong plakte tegen zijn wang. Op het dekbedovertrek lag een natte washand, de vlek eromheen werd steeds groter. Het lichaam kon nog niet stinken en toch rook ik de dood al: zoetig en scherp, een arm om mijn schouder die te hard kneep, nagels die door mijn vel drongen en mijn botten dreigden te versplinteren.
Mijn moeder stond naast de kledingkast, met haar rug naar hem toe. Ik moest haar vertellen hoe ze bij de deur kon komen, omdat ze haar handen voor haar gezicht had geslagen en pas durfde te kijken toen ze zeker wist dat ze het lijk nooit meer zou zien.

Nina’s ogen gaan open, ze staart naar me. Binnen een paar minuten zal ze huilen. Ik probeer me voor te stellen dat een vrouw in een zwart pak een naald in haar lippen zet om haar mond te sluiten, dat een man met een sombere stropdas haar in een kuil legt en mij vraagt om aarde in het gat te gooien. Het zand knarst tegen de kist zoals een sleutel in een slot. Thom staat naast het graf, met zijn rug naar me toe. Hij heeft zijn handen voor zijn gezicht geslagen en wacht tot zijn broer en zus hem vasthouden en hem zullen wegleiden van het kerkhof, zodat hij mij nooit meer hoeft te zien.
Nina’s gezicht betrekt, haar ogen versmallen en ze opent haar mond, klaar om te krijsen. Mijn handen bewegen omhoog, in de richting van de wieg, maar ik laat het kussen te vroeg los. Het valt op de grond. Ik buk niet om het op te rapen.

Met dit verhaal won Marjolijn van de Gender de eerste prijs tijdens Write Now! Eindhoven. Lees wat de jury van haar tekst vond in het juryrapport. 

De oogst