Justine – Esmé van den Boom
Ik weet nu waarom mensen zich klein vouwen voor ze bevriezen. Je neemt je voor dat je maar even gaat zitten. Daarna vergeet je langzaam dat je een lichaam hebt om mee op te staan. Pas toen ik het gevoel in mijn tenen verloor, met mijn knieën onder mijn kin in de heg van Justine, bedacht ik dat ik het boek uit had moeten lezen, dat ik hier dan waarschijnlijk niet had gezeten.
Drie maanden eerder leende ik Breakfast at Tiffany’s bij de bibliotheek van Groningen en nam het mee in de trein naar Amsterdam. Schuin boven een passage waarin Holly Golightly in een appel bijt en tegen de verteller zegt Whiskey and apples go together, vond ik een veeg roze lippenstift. Ik probeerde voorbij de passage op pagina 9 te lezen, maar mijn ogen werden steeds teruggetrokken naar die roze veeg. Het was lollipoproze, als een natte suikerspin maar minder suikerig, een penseelstreek maar mat. Ik vond het een volwassen lippenstift. Ik las verder. Ik bladerde terug. Nee, een jonge kleur, van de lente. De veeg liet me de kring van lippenstift zien die de fabulous Miss Golightly ongetwijfeld op dat glas whiskey had achtergelaten. Aan de appel misschien ook wel. Er stond nergens dat Holly de appel opeet, het blijft bij die ene hap die Capote noemt. Wat een archetype, dacht ik, de verleidster en de appel, de verleidster en de drank, en als de verteller mag voorlezen let hij niet eens meer op wat er met die appel gebeurt. Het strelen van het mannelijk ego is een voorzichtig dichtdrukken van de oogleden, terwijl je zelf aandachtig blijft kijken.
De lippenstift was haast een kanttekening geworden, de veeg markeerde de passage en maakte dat ik keer op keer de pagina herlas. Ik vroeg me af wat voor vingers de lippenstift van haar (haar? Wist ik dat zeker?) lippen hadden geveegd, en wat voor lippen dat dan waren.
Het begon als een soort weddenschap met mezelf: kon ik uitvinden of mijn lippenstiftlezeres meer sporen achter had gelaten in de bibliotheekboeken die ze las? Ik stelde me voor dat ze een meisje was met een bleke huid (waarom anders die kleur lippenstift?), met kleren die even gemakkelijk als stijlvol waren. Een katoenen plooirok, die precies langs de helft van het dijbeen zwiert, een zilveren kettinkje met hanger langs prominente sleutelbenen. En in haar handen altijd een boek. Een veellezer, net als ik. Maar hoe moest ik haar vinden? In de digitale catalogus van de bibliotheek bleek ons exemplaar van Breakfast at Tiffany’s afkomstig uit de vestiging in Hoogezand. Ik besloot dat ik op de terugweg uit Amsterdam via Hoogezand zou omreizen.
Toen ik bij de infobalie probeerde uit te leggen dat ik op zoek was naar de boeken die de lezer voor mij las, vertelde de bibliothecaris enthousiast over online accounts, waarin ik uitnodigingen kon sturen naar andere leden om met mij te delen welke titels ze in bezit hadden. Maar toen ik zei dat ik een lezer zocht die ik nog niet kende en dat de zoektocht was begonnen door een veeg lippenstift, veranderde hij van houding. Hij begon protest te maken over privacywetgeving en aansprakelijkheid. Daarom maakte ik mij maar uit de voeten.
Toen ik in de bus naar huis succesvol de buschauffeur afwimpelde (wat een leuke verrassing dat je hier bij mij voorin komt zitten!), begon ik me voor het eerst zorgen te maken over mijn plan. Ten eerste: hoe moest ik het voltooien, zonder gegevens van mijn lezeres, zonder te weten of zij wel de lezer voor mij was, of de lezer dáárvoor, of die dáárvoor. Waar moest ik haar aan herkennen als ik haar tegenkwam in de bibliotheek? Aan de tint van haar lippenstift? En ten tweede: als ik haar vond, hoe moest ik dan verder? Hoe zou ik haar benaderen, zonder net zo onhandig te zijn als de buschauffeur? Maar ik was een vrouw, dat was minder bedreigend. Ik dacht aan Holly Golightly, hoe er helemaal in het begin van de novelle over haar wordt gepraat: dat Joe Bell haar herkent in een Afrikaans beeld. Hoe had Capote het opgeschreven? Ik sloeg het boek open: On a glance it resembled most primitive carving; and then it didn’t, for here was the spit image of Holly Golightly, at least as much of a likeness as a dark still thing could be. Ik bladerde naar pagina 9, wreef over de lippenstift met mijn vingers tot de veeg een vage vlek was en ik dacht dat ik iets zoetigs rook. Ik liet de pagina’s door mijn vingers waaieren tot ik alleen nog die vanille-achtige geur van oude boeken rook. En zoals dat gaat in een speurtocht kwam juist toen ik het op wilde geven de volgende clue: uit het boek viel een lenersbon. Justine Preegman. 17 maart 2018. 4 titels in bezit: Breakfast at Tiffany’s – Truman Capote; Strangers on a Train – Patricia Highsmith; The Secret History – Donna Tart; Slaap zacht, Johnny Idaho – Auke Hulst. Binnenin mij blies iemand een heteluchtballon op: met steeds een steekvlam die de stof van de ballon strakker deed spannen. 17 maart. Nog geen twee weken geleden. Ik plaatste gelijk een reservering voor de andere drie titels, maar durfde Justine Preegman nog geen uitnodiging te sturen om haar titels met me te delen. Terwijl ik uitcheckte aan het Zuiderdiep groette ik de buschauffeur vrolijk. Hij groette terug, met een scheve glimlach die snel van zijn gezicht zakte, alsof hij zich toen pas herinnerde dat ik het meisje was dat achtentwintig minuten eerder zo bot zijn avances had afgeslagen.
In de twee weken die op ‘de ontdekking’ volgden – ik kon het niet helpen mijn zoektocht als epische queeste te zien, of de neiging onderdrukken dat stukje thermopapier als uitgestoken hand van Justine te interpreteren – bleef ik regelmatig naar de bibliotheek fietsen na mijn werk, zelfs als ik geen mail had gekregen dat er reserveringen voor me klaarstonden. Steeds als er een nieuwe titel binnenkwam, voelde ik de luchtballon onder mijn ribbenkast opbollen. Over The Secret History, dat het eerste binnenkwam, deed ik twee dagen. Ik vond niks tussen de pagina’s, hoewel ik aan tafel las boven een krant, om alle kruimels of haren die tussen de pagina’s uit zouden kunnen vallen op te vangen. Het boek was brandschoon en het rook naar de lijm van de kaft. Maar Justine kon mij niet zo makkelijk ontsnappen. Ze moest wel een liefhebber zijn van klassiekers, belezen, maar niet ouder dan dertig – anders had ze Tartt vast gelezen toen het uitkwam. Boven haar rok verzon ik een kerriegele trui, eronder een maillot, een zwarte met een kabel, dacht ik, niet per se stemmig maar wel ingetogen. Ik dacht aan Justine’s benen terwijl ik langs mijn kuiten wreef, ik zag de rok en de trui met de benen in de maillot en een open trenchcoat langs mij de straat bij de bibliotheek uitfietsen.
In Slaap zacht, Johnny Idaho vond ik een haar. Eindelijk dacht ik, teken van leven. Het was een bruine, halflange haar. Waarschijnlijk met wat slag. Golvend bruin haar, zag ik. Meestal in een knot, met wat plukken in haar nek die ontsnappen als ze haar hoofd over haar boek buigt. Die draaide ze om haar vingers tijdens het lezen, net als ik. Justine kreeg bruine ogen en een vriendelijk gezicht toen ik zag dat ze in de marge van Strangers on a Train met potlood ‘Ha!’ had geschreven, naast How easy it was to lie when one had to lie! Dat vond ik aandoenlijk, dat potlood. Alsof ze wel een spoor achter had willen laten, maar niets definitiefs, alsof ze haar mening over liegen bescheiden wilde formuleren. Alsof ze zelf niet kon liegen, een open boek was, haar meningen en emoties in haar opwelden en zo over haar lippen drupten of uit haar potlood vloeiden.
Ik begon te dromen over Justine. We hadden gesprekken en discussies, over van alles, maar uiteindelijk werden we het altijd eens.
Ik denk niet dat een mens écht kwaadaardig kan zijn, zei Justine. Ik dacht van wel. Ik wierp tegen dat ik meermaals echt slechte dingen had gedaan: toen ik klein was de cavia met zijn eigen pootjes laten touwtjespringen, de jongen versieren waar een vriendin al jaren verliefd op was, collega’s manipuleren zodat ik na een fout onschuldig overkwam terwijl ik eigenlijk bang was dat ik nooit onschuldig was geweest. Justine weerlegde ieder argument. Ze pakte mijn hand precies op het goede moment vast, streek met haar warme vingers over mijn wang.
Als ik wakker was kon ik niet dicht genoeg bij Justine komen en miste ik haar. Daarom nodigde ik haar toch op de site van de bibliotheek uit om haar accountgegevens met me te delen. Ze accepteerde mijn verzoek niet. Daar was ik verdrietig om, tot ik me bedacht hoe weinig voldoening ik nog kon halen uit het gesprek zonder woorden dat we via die nieuwe boeken zouden hebben, de theevlekken, de suikerkorrels, misschien zelfs een tweede kleur lippenstift. Bovendien was Justine niet iemand die haar tijd verdeed op het internet. Justine was iemand wier lichaam zo precies om haar heen paste dat ze er nooit aan wilde ontsnappen. Ze was een soepel draaiend radertje in de machine van de wereld, maar ze was niet zomaar een onderdeel, ze was iemand die door haar warmte en fantasie en eruditie het verschil maakte voor de mensen om zich heen. En ze was verrassend makkelijk te vinden via haar eigen bedrijf: Preegman Tekstcorrectie. Justine woonde in Vinkhuizen, in een rijtjeshuis van grijze bakstenen (maar met veel ramen, en op Google Street View leek het alsof ze veel planten in huis had).
Het eerste weekend van april stak de vorst weer de kop op. Ik ging bij mijn ouders eten op vrijdagavond. Mijn moeder zei april doet wat-ie wil en schepte me boontjes met nootmuskaat op. Gevoelstemperaturen van -15, zei mijn vader, pas maar op dat je niet uitglijdt met de fiets, toen ik hem vertelde dat ik zaterdag op bezoek zou gaan bij mijn nieuwe vriendin Justine. Ik heb haar ontmoet in de bieb. Ze is echt de vriendelijkste persoon ooit. Heel belezen. Ik houd eigenlijk niet zo van boontjes met nootmuskaat. Ja, leuk om weer eens nieuwe mensen te ontmoeten. Heel toevallig.
Op zaterdag was het nog kouder dan Weeronline had voorspeld. Ik fietste naar Vinkhuizen en raakte er de weg kwijt. Steeds fietste ik rondjes door dezelfde straten: Saffierstraat, Robijnstraat, Diamantlaan. Het geluid van de snelweg bleef ik van dichtbij horen, hoewel Justine volgens Google Maps in het midden van de wijk woonde. Toen ik haar huis vond, met nergens een lamp aan om negen uur ’s avonds, voelde ik mezelf leeglopen, een zucht die niet alleen uit mijn mond kwam, alsof ik te dicht langs de bomen was gekomen en een scherpe tak een scheur in de luchtballon had gemaakt. Justine was onze afspraak vergeten. Ik besloot op haar te wachten. Ik wilde haar verrassen. Ik verstopte me in een kaal stuk van haar heg en probeerde de kou te vergeten.
Om tien uur kwam Justine Preegman thuis met de auto. Ze luisterde naar Sky Radio. Justine Preegman was een gedrongen, kleine vrouw van achterin de vijftig met korte grijze krulletjes die een beetje waggelde. Ze schreeuwde in haar telefoon dat FRANS SNEL DAT ACHTERLICHT MOEST REPAREREN OMDAT ZE HET NIET LANGER VERANTWOORD VOND ZO en trok de deur van haar huis met een klap dicht.
Ik miste Justine. Ik wachtte tot Justine Preegman naar binnen was gegaan wilde toen snel mijn fiets pakken. Het duurde even voordat het gevoel in mijn benen terugkeerde. Ik moest wachten op mijn lichaam en werd gedwongen naar Justine te kijken, die RTL 7 had aangezet. Thuis las ik Breakfast at Tiffany’s in één ruk uit. Ik verlangde naar de kou en het geborgen vergeten van de heg toen Holly zei never love a wild thing. If you let yourself love a wild thing, you’ll end up looking at the sky.
Met dit verhaal won Esmé van den Boom de tweede prijs bij Write Now! Groningen. Lees wat de jury van haar verhaal vond in het juryrapport.