De hagedis – Aragorn Fuhrmann

1.
Natuurlijk wist hij wel dat het niet zijn schuld was dat de koffiebar de lucht was ingegaan. Hij had zich voorgenomen om exploderende koffiebars voortaan als een incarnatie van het noodlot te beschouwen. Een pesterig, hoogstpersoonlijk noodlot dat hem overal volgde, zoals een regenwolkje in een tekenstrip. Het probleem was vooral hoe hij zijn partners van dat weinig tastbare alibi zou overtuigen.
Stoppel slofte tussen het puin van wat zo-even nog zijn koffiebar was en nu al weer iets anders. Een woestenij van houtsplinters, plukken meubilair en verbrijzelde koffiekoppen. Een zoveelste bewijs dat alles vroeg of laat in zwarte gaten verandert.
Als het hoogstpersoonlijke noodlot niet pakte, zou hij zijn partners natuurlijk ook een minder wollige versie van de waarheid kunnen geven. De versie van de hagedis. Maar de kans was groot dat ze daar evenmin een woord van zouden geloven. Om de eenvoudige reden dat mensen nu eenmaal niet geloven in hagedissen.

2. 
Wanneer de hagedis er voor het eerst was, viel moeilijk te bepalen. Misschien was de hagedis er altijd al geweest, verborgen in de schaduw. Misschien was hij al die tijd slechts onzichtbaar gebleven omdat niemand ooit verwacht had hem te zien.Tot het moment daar was. Het moment waarop hij zijn kans rook om deel te worden van de werkelijkheid: een doordeweekse woensdag, omstreeks sluitingstijd.
Het was het tijdstip waarop leegte en schemer de koffiebar vulden, de laatste gasten hun latte opdronken en Stoppel zich begon af te vragen waar zijn meisje bleef.
Niet dat hij twijfelde aan haar loyaliteit. Natuurlijk wist hij wel dat ze hem en de koffiebar onvoorwaardelijk liefhad. Stoppel staarde in de grote spiegel aan de muur tegenover hem en streek zich over zijn licht bebaarde wangen. Zwijgend warmde hij zich aan de heilzame gloed die uitgaat van alle onweerlegbare waarheden: als hij zijn baardje maar op de goede manier trimde – niet te lang, kort genoeg, van die lekker ruige stoppels – zou geen vrouw hem kunnen weerstaan.
Maar intussen was zijn meisje er nog steeds niet.

3.
Op een doordeweekse woensdag, omstreeks sluitingstijd, gebeurde het.
Doodgemoedereerd wandelde zijn hoogstpersoonlijke noodlot de koffiebar binnen.
Die koffiebar was een vreemd verhaal. Zijn hele kennissenkring had er zich destijds het hoofd over gebroken wat Stoppel in hemelsnaam bezielde om zomaar alles op te geven. Hij was een jonge, beloftevolle politicus geweest. Een overtuigd dienaar van de menselijkheid, de gelijkheid en andere idealen die zich beter lieten vereren dan realiseren. Tot hij van de ene dag op de andere besloot om koffie te gaan verkopen aan hipsters.
Zonder een woord uitleg zegde Stoppel al zijn functies op. Hij die vroeger nog zo om de wereld bekommerd was geweest trok zich er nu uit terug. Samen met twee modieuze leeghoofden die hij zijn ‘partners’ noemde opende Stoppel een zaak in de snobistische buurt van de stad. Zelf had hij er ook nooit een bevredigende verklaring voor geleverd. Maar het stond vast dat de koffiebar voor hem van buitengewoon belang was.
‘Waar blijft ze nu toch?’ Nauwlettend hield Stoppel de deur in het oog. De bar was inmiddels leeg en zijn meisje was al een ondraaglijke eeuwigheid te laat – vijf minuten op zijn minst. Stoppel streek zich nogmaals door zijn baardje. Toen zwaaide de deur open.
Dat het zijn meisje niet was, bleek onmiddellijk, want het had een staart.

4.
Hagedissen horen niet in een fatsoenlijke koffiebar. Ook niet als ze gekleed gaan in een keurig hemd en pantalon, glimmende puntschoenen en een deukhoed.
Hij was lang. Minstens een kop groter dan Stoppel. Hij droeg een zijden sjaal en rookte met evenveel zwier een sigaret als Clint fucking Eastwood.
‘Mooie koffiebar.’
‘We zijn gesloten.’
De hagedis grijnsde en zei toen opnieuw: ‘Mooie koffiebar.’
Stoppel vroeg zich af wat er aan de hand was. Een gigantische pratende hagedis met
puntschoenen was zojuist zijn koffiebar binnengewandeld en eigenlijk was er op dat moment maar één iets wat hij daadwerkelijk als alarmerend ervoer.
De huid van de hagedis.
Die was groen, glanzend en glad.
Zo glad als een kei.

5.
‘Ik zou graag een Marokkaanse muntthee drinken.’
‘Dit is een koffiebar. We serveren hier alleen koffie. En we zijn toch gesloten nu.’
De hagedis negeerde Stoppels opmerking en slenterde nonchalant door het lokaal, streelde met een poot de leuning van de zetels. De sigarettenrook vlotte door de ruimte.
‘Waar denk jij dat ze blijft?’
Zijn meisje? Wat had die hagedis daar nu mee te maken. Het werd Stoppel al te gortig: ‘Hoor eens, knul. Ik geloof er niets van.’
Opnieuw spleet zijn bek in die brutale grijns.
‘Ik geloof niet in hagedissen die op klaarlichte dag een koffiebar binnenwandelen, hippe sjaaltjes dragen en sigarettenrook in je gezicht blazen. Ik geloof je niet.’
De hagedis wierp een blik door de ruiten.
‘Daar is ze, geloof ik.’ Hij wandelde weer naar buiten, tilde met zijn poot een loszittende tegel op en kroop weg onder het trottoir.
De hagedis kreeg gelijk. Prompt kwam zijn meisje de koffiebar binnen. Een kwartier te laat, maar Stoppel vergat om zich verongelijkt te voelen.

6.
Zo’n drie jaar eerder hadden ze elkaar voor het eerst ontmoet.
Hij was gevallen voor haar ogen. Nootbruine spiegels die een man konden opslokken. Zij natuurlijk voor de zwarte stipjes op zijn kaken. Ze wisselden telefoonnummers uit en planden een eerste afspraakje. In een koffiebar.
Daar, gebogen over twee dampende mokken, sloten ze een pact. Elke week zouden ze elkaar in een koffiebar ontmoeten. Elke week zouden ze samen dronken worden van bittere aroma’s en kleverige loungemuziek. Stoppel slaagde er op die momenten in om de wereld enkele uren lang buiten te sluiten. Even vergat hij alle idealen die zich beter lieten vereren dan realiseren. Verse koffie zou voortaan altijd de bedwelmende smaak dragen van fris ontluikende liefde.
De hagedis liet zich de eerstvolgende dagen niet meer zien. Slechts één keer gaf hij een nieuwe glimp van zichzelf prijs. Toen Stoppel op een avond uit zijn slaapkamerraam keek, ontwaarde hij zijn contouren in de schemerige laan beneden. De hagedis grijnsde hem toe op zijn typische manier en lichtte zijn hoed. Terwijl hij langzaam weer oploste in het donker, vroeg Stoppel zich af wat de komst van het beest te betekenen had. Of het een signaal was. Van het lot dan wel het noodlot.
Hij kon niet voorzien dat de ware wrede betekenis van de hagedis zich nog geen week later aan hem zou openbaren.

7.
Het onheil koos een geur als verschijningsvorm en een slaapkamer als decor.
Stoppel kwam die nacht laat thuis na een feest. Enigszins beneveld sleepte hij zich de trap op, de gang door en de schemerige slaapkamer binnen. Daar leek alles aanvankelijk nog vertrouwd: de streepvormige schaduwen op de wanden, zijn meisje dat al lag te slapen, haar zachte, regelmatige ademhaling, haar lichaam dat als een bleek lint tussen de lakens krulde. Onverwacht was alleen de geur. Een subtiele, ondefinieerbare geur, die als een wolk van vreemdheid over de kamer hing. Stoppel streek zich door zijn baardje. En snoof.
Het was de geur van een sigaret en zijn meisje rookte niet.
Natuurlijk wist hij wel dat zoiets niet noodzakelijk op overspel hoefde te wijzen. Natuurlijk wist hij dat geuren bedrieglijk zijn. Natuurlijk wist hij dat wel.

8.
Na twee jaar van volmaakte koffiebarliefde was het fout gelopen.
Hij voelde dat ze hem begon te ontglippen. Ze kwam steeds vaker te laat op hun afspraakjes. Nooit meer dan vijf minuten, maar het volstond om zijn twijfel geboren te laten worden. Steeds meer begon Stoppel haar korte, onverklaarbare afwezigheden te zien in plaats van de momenten dat ze er wel was en al die kleine afwezigheden klitten samen tot één onoverbrugbaar mysterie. Een zwart gat. Een onbereikbare ruimte waar ze schaterlachte in het gezelschap van rijzige, gladgeschoren heren.
De koffiebar was Stoppels enige verweer geweest. Een gloednieuwe, megalomane koffiebar, gebouwd met zijn jarenlang bijeen gespaarde kapitaal en ontaarde liefde. Hij verliet de politiek. Samen met zijn meisje betrok hij de bovenverdieping van de zaak. Als was het een burcht waarin hij haar reine, blanke lichaam opsloot en tegen indringers verdedigde. Maar zelfs een hele koffiebar was niet voldoende om haar liefde vrij te houden van zwarte gaten.
Snuivend stormde Stoppel de slaapkamer weer uit. Nu pas merkte hij het. De sigarettenrook hing overal. Het hele huis baadde erin als in een groenachtig toverlicht. Stoppel wilde alle ramen openzetten om de stank te verdrijven, maar in de gang stokte hij.
Daar stond het beest, nonchalant tegen de muur geleund. Grijnzend en rokend.
‘Wel? Gelooft u nog steeds niet in hagedissen?’

8.
Natuurlijk ontkende ze het de volgende dag en was hij opeens de paranoïde gek.
‘Sigarettenrook? Waar heb je het over?’ had ze nog half slaperig gemompeld, toen hij haar ’s ochtends met de bewijslast van haar ontrouw confronteerde. Maar Stoppel doorzag het als de Irokezenlist van de overspelige vrouw. Steeds meer was hij ervan overtuigd dat de situatie onhoudbaar was geworden. Dat noodmaatregelen vereist waren.
Door een waas van woede en alcohol had Stoppel de gladde groene minnaar van zijn geliefde aangestaard.
‘Hagedis!’ brulde hij, ‘Je blijft verdorie van mijn meisje af!’
Als het reptiel wenkbrauwen had gehad, zou het nu één ervan hebben opgetrokken: ‘Eigenlijk ben ik geen hagedis, maar een varaan.’
Een pedante opmerking die Stoppel negeerde. Hagedissen waren voor hem allemaal hetzelfde. Allemaal dezelfde klootzakken.
‘Wat heb je toch tegen mij? Waarom doe je dit?’
‘Omdat dit is wat hagedissen doen. Hagedissen houden zich schuil in het donker tot ze een
kans ruiken. Dan dringen ze je huis binnen en neuken je vrouw.’
De arrogante vanzelfsprekendheid en de onwrikbare logica waarmee de hagedis het zei, deden Stoppel bijna kokhalzen. Hij wilde de indringer te lijf gaan, maar die raadde zijn intenties. Razendsnel kroop de hagedis de muur op en hij verdween in een spleet van het plafond.
Op dat moment zag Stoppel het voor het eerst helder. Het noodlot. Zijn meisje had hem bedrogen met het noodlot.

9.  
Eerste noodmaatregel tegen ongewenste hagedissen: verzamel zoveel planken en spijkers als je maar kan vinden en timmer de hele koffiebar dicht.
Stoppel speelde het op de verrassing. De volgende ochtend, terwijl zijn meisje nog lag te slapen, begon hij planken te slaan voor alle ramen, deuren en andere openingen. Alleen het achterdeurtje liet hij vrij. Dat werd slechts voorzien van een vijftal hangsloten en twee grendelsloten. Toen zijn meisje wakker werd in een verduisterde koffiebar waaruit geen ontsnappen mogelijk was, was gillen haar eerste natuurlijke reactie.
Tweede noodmaatregel: zorg ervoor dat het gillen ophoudt.
Hij knevelde haar en bond haar vast aan een poot van het bed. Toen ging hij, uitgerust met twee broodmessen, op zoek naar de hagedis.
Derde en laatste noodmaatregel: zorg ervoor dat er zich geen levende hagedissen meer in de koffiebar bevinden.
Het beest had het huis nog niet verlaten. Dat wist Stoppel gewoon. Het wachtte ergens in de
schaduw van een hoek of kier geduldig een nieuwe gelegenheid af. Waakzaamheid was geboden. Stoppel sloop de hele voormiddag lang door de koffiebar met zijn broodmessen in de aanslag.
‘Hagedis!’ tierde hij, ‘Waar zit je, hufter?’
Na een urenlange jacht op schimmen en verdachte geluiden die niets opleverde, besloot hij om grovere middelen in te zetten.

10.
Natuurlijk wist hij wel dat het niet zijn schuld was dat de koffiebar de lucht was ingegaan. De illegale aanschaf van explosieven, de verbeten klik op de afstandsbediening en zijn meisje naast hem dat huilend de handen voor de ogen hield… het was allemaal niet zijn fout. Hij was alleen maar het instrument geweest van een hoogstpersoonlijk noodlot.
Slenterend tussen de brokstukken van wat zo-even nog zijn koffiebar was, verwonderde Stoppel zich over zijn eigen gedachten. Het gekke was dat de aanblik van zijn verwoeste kapitaal hem niets deed. Hij overschouwde de puinhoop en kon slechts aan één iets denken: zoveel donkere hoekjes. Zoveel nieuwe zwarte gaten waar hij nooit bij zou kunnen.
En van de hagedis geen spoor meer. Alsof hij weer was opgeslokt door dezelfde schaduw waaruit hij ook tevoorschijn was gekomen.

Met dit verhaal won Aragorn Fuhrmann de eerste prijs van Write Now! Antwerpen. Lees wat de jury van zijn tekst vond in het juryrapport.

Deel deze pagina:

De oogst