Cecilia – Kirsten Meiring
Had ik u al verteld dat ik hoogbegaafd ben? Ze konden mijn IQ niet eens meer meten. Über-begaafd dus. Ik haalde tienen voor biologie. Elven eigenlijk, als je de bonuspunten meerekende. Meestal kwam mijn leraar naast me zitten tijdens de toets, om te zien hoe ik redeneerde. Ja, dan kreeg ik alle aandacht. Maar als mijn klasgenoten natte propjes in mijn nek gooiden zag hij niets.
Wat zegt u? Ben ik geschorst geweest? Dat kan ik me niet herinneren. Of misschien toch vaag. Ik noem het zelf geen schorsing, snapt u, maar een ontzegging van schoollessen op ongegronde redenen. Ik kan er nog kwaad om worden. Op basis van het lezen van een dagboek een ‘schorsing’ voltrekken! En tot overmaat van ramp namen ze mijn kostbare exemplaar in.
U moet begrijpen dat ik het absoluut niet eens ben met het gedachtegoed van meneer Snorremans. Nee, absoluut niet. Zijn ideeën intrigeerden mij enkel.
Als u mij zo ziet zitten, wie ziet u dan? Nee, u heeft geen idee? Dan zal ik zelf antwoord geven. Ik zie een man, zonder enige spiermassa, zonder enig pigment, met vlassig donkerbruin haar en uitdrukkingsloze bruine ogen. Dit is hoe ik mij altijd heb gezien, snapt u. Maar snapt u dan ook dat ik heel, heel graag anders had willen zijn? Uiteindelijk ben ik erin geslaagd mijn lot te aanvaarden. Ik zou voor altijd zo blijven.
Had ik u al verteld dat ik een zwak heb voor linkshandigen? De nonchalance waarmee hun hand de natte inkt uitveegt doet mij mijn adem ontnemen. In mijn dwaze jongensjaren toen ik mijn lot nog trachtte te ontlopen, ben ik zijwaarts van een speeltoestel afgesprongen. Ik had mijn doel bereikt: mijn rechterarm was op twee plekken gebroken. Vrij spel om linkshandige te worden. Maar het lukte me niet.
Na de middelbare school ben ik uiteraard biologie gaan studeren. In mijn vrije tijd bouwde ik een laboratorium op. Gewoon in mijn ouderlijk huis. Niemand die het merkte. Na de dood van mijn moeder werd mijn vader een verbeten man. Hij was nauwelijks thuis. Niet dat ik het erg vond. Ik duldde geen pottenkijkers.
U heeft echt prachtige blauwe ogen, had ik u daar al op geattendeerd? Ze doen mij denken aan Cecilia. Cecilia was heel mooi. Haar blonde haar omlijstte spiraalsgewijs haar ronde gezicht. In haar huid verschenen kraaienpootjes als ze lachte – ook al was ze pas twintig jaar. En dan haar ogen. Vergeeft u alstublieft mijn clichématige taalgebruik, ik ben slechts een eenvoudige wetenschapper. Maar als je met haar praatte, leken haar ogen haast door je heen te kijken. Dwars door je ziel bijna wel – al geloof ik niet in het bestaan daarvan. Nee, het geloof in een ziel is enkel weggelegd voor dwazen. Dogmatische dwazen die weigeren in te zien dat de mens zich meer en meer in staat stelt om de natuur naar haar hand te zetten. Met de mens doel ik natuurlijk vooral op de specifieke persoon die nu voor u zit.
Hoezo behoeft dat een nadere verklaring? Als u uw research heeft gedaan, zou u moeten weten dat ik mij specialiseerde in genetica. Cellen, DNA; ik leerde dat dat geen ‘onwrikbaar materiaal’ was. In mijn eigen lab experimenteerde ik met dat gegeven. Ik leerde uitdrukkingsloze bruine ogen te veranderen in heldere blauwe. Vlassig donkerbruin haar in een stevige bos blonde krullen. Afijn, wellicht begrijpt u nu waarom ik niet geloof in het bestaan van een ziel. Als een mens een ander mens weet te creëren, komt daar geen ziel aan te pas.
Wist u dat Cecilia zich ook specialiseerde in genetica? We zaten naast elkaar in de hoorcolleges, wisselden aantekeningen uit en filosofeerden over de toekomst van de wetenschap in de kantine. We zaten verbazingwekkend goed op een lijn. Het was mij, een lelijke nerd, gelukt vrienden te worden met de mooiste vrouw van de wereld. Een prille vriendschap weliswaar; als ik haar vroeg samen iets te doen kwamen de smoesjes naar boven. ‘Ik moet nog studeren’ en ‘Ik heb al een afspraak’ voerden de boventoon. Nee, echt origineel was ze niet in haar afwijzingen.
Uiteindelijk kreeg ik het toch voor elkaar onze vriendschap over de grenzen van de universiteit te trekken. ‘Wil je eens mijn laboratorium zien?’ kwam als winnaar uit de bus der versiertrucs. Ik had voor de gelegenheid alles opgeruimd. Tja, ik kon haar moeilijk verwelkomen in mijn lab als je er niet eens kon lopen. Het had me drie uur geduurd om alle potjes, zakjes, papieren, wattenstaafjes en andere prullaria van de vloer te verwijderen. Stofzuigertje erover, ramen open en voilà: mijn donkere zwijnenhol was veranderd in een professionele onderzoeksruimte. Ik zie haar nog staan. Verwonderd vroeg ze of dit allemaal van mij was. Ik antwoordde haar dat behalve ikzelf niemand ooit deze ‘heilige grond’ had betreden. Ze zei dat ze zich vereerd voelde.
Het was een gezellige middag. Het bezoek was weliswaar kort. Nadat ik haar had laten zien waar ik mij zoal mee bezig hield, was ze snel vertrokken. Ik geloofde haar excuses dat ze roeitraining had in het Amsterdamse Bos. Maar toen ze de volgende dag in werkgroep op een andere plek zat dan naast die van mij en mijn vragende blikken negeerde, begon ik te twijfelen. Had ik iets verkeerds gezegd? Was ik te dichtbij gekomen? Toen ik voorzichtig toenadering zocht, siste ze dat ik uit haar buurt moest blijven, griezel die ik was.
U moet weten, dat ik in een staat van totale verwarring verkeerde. Voor een aantal weken trok ik mij terug in mijn laboratorium. Het was de enige plek waar ik wél van waarde was. Een plek waar ik mijn dromen kon omzetten in werkelijkheid. Over twee uurtjes is het vijf uur en mag u weer lekker naar huis. Het eten zal klaar staan en uw kindertjes zullen vol smart op u hebben gewacht. Waarschijnlijk kunt u zich het moeilijk voorstellen, maar niemand heeft ooit op mij gewacht, of uitgekeken naar mijn komst. Behalve dan mijn laboratorium. De wetenschap was mijn kindje, dat met mijn kennis gevoed moest worden. Mijn product, dat aandacht nodig had en vooral heel veel liefde. Ik voelde me fijn, ik was een gelukkige vader. Totdat jullie opeens voor de deur stonden.
Ik snap best dat jullie enigszins geschrokken zijn van wat jullie aantroffen. Het is ook niet niks in te zien dat voor voortplanting geen seksuele handelingen meer vereist zijn. Maar wat jullie vervolgens met mijn foetus hebben gedaan vind ik ronduit barbaars. Ik noem het eigenlijk gewoon moord. Je zag de blonde krulletjes al bijna zitten. Haar knalblauwe ogen waren vol in ontwikkeling. Ze was linkshandig geweest. Mijn kleine Cecilia. Vermoord. Jullie zouden aan deze kant van de tafel moeten zitten in plaats van ik.
Met dit verhaal won Kirsten Meiring de derde prijs bij Write Now! Amsterdam. Lees wat de jury van haar verhaal vond in het juryrapport.