Met de glimlach – Lennert De Vroey

Stel: je hebt je voorgenomen dit jaar veel te zullen schrijven. En meer, meer dan je vorig jaar al deed. Hetzij omdat je jezelf er tot je eigen ziekmakende ergernis nauwelijks toe hebt kunnen brengen om eens een paar woorden in een grammaticaal of poëticaal steekhoudend verband te ordenen. Hetzij omdat je al best indrukwekkend scoorde wat betreft het aantal uren aan je schrijftafel en de output aan cursiefjes, essaybundels en sonnetten, maar je toch telkens als je eens niet schrijft de monotone, al dun geworden stem van een oude Gerard Reve hoort weerklinken: ‘Ze willen dat ik schrijf…’ Anderen hebben het met eten of drinken, met dwangmatig een reeks van priemgetallen ritmisch tikken op het tafelblad, met tweeten of met hardlopen. Vraag dat maar aan Murakami.

Ikzelf zag zelden zo veel joggers als in de late ochtend van de derde januari van dit jaar – een vrijdag. Vanuit het raam van het appartement waarin mijn lief woont, keek ik naar de straat. Nu is het ongetwijfeld zo dat de in zekere zin gunstige ligging van het pand een rol speelt bij de waarneming van zo ontzettend veel joggende medemensen. Anderzijds heb ik wel vaker voor dat raam gestaan, en toch niet steeds een even grote groep voorbij zien hollen.

Het appartement, dat is goed om te weten, ligt aan een straat die slechts aan één zijde bebouwd is. Omdat ze bovendien grenst aan het water en is afgezoomd met hoge bomen en een donkergroen geverfde balustrade, is deze straat geen ‘straat’, maar heet ze heel mooi ‘kaai’.

Deze kaai, waarop het voor wie dat graag doet inderdaad aangenaam joggen is, bevindt zich in de stad Gent – hoewel, zoals mij bij het wandelen al vaak door het hoofd is gegaan, de aanblik van het geheel iets Amsterdams uitstraalt. Wat gek is, denk ik nu. Want ja,   Amsterdam roept vast een scherper beeld op bij de meerderheid van de internationaal getinte schare lezers op deze natie-overstijgende domeinnaam. Maar ikzelf heb in mijn leven al een jaar of vier in Gent gesleten tegenover een dag of tien in Amsterdam. Gek dus, dat ik dat uitzicht niet gewoon als iets bijzonders Gents percipieer. Gek hoe een plek of een gegeven het statuut van referentie kan verwerven, ook voor zoveel mensen waarvoor die plek of dat gegeven welbeschouwd in het geheel geen referentie is. In een tijd waarin de online versie van Het Groene Boekje zonder verpinken met een resultaat komt voor de zoekterm ‘citymarketing’ (de, m/v), kan het geen kwaad om op zijn minst even bij zulke schijnbaar intuïtieve associaties en gedachten stil te staan. Zo wil ik best meegaan in de redenering dat het, om historische redenen, logischer is om te spreken over Antwerp on the Hudson dan over New York aan de Schelde. Maar het idee dat shoppen, geek culture (ik heb het moeten opzoeken, doe gerust hetzelfde) en diamanten in ‘ons’ dna zouden zitten, nee, daar heb ik het moeilijk mee.

Een referentie die – hoewel van een geweldige, ja, fascinerende willekeur – allang geen marketing meer nodig heeft, is die van de jaarwisseling om het voorbijgaan van de tijd aan af te meten. Er kan dan ook vermoed worden, dat de significante toename in het aantal joggers iets met het die dag nog o zo prille nieuwe jaar te maken had. Goede voornemens maken immers al zo lang ik me kan herinneren deel uit van het ritueel waarmee we de overgang gewoonlijk vieren. Of beter: waarmee we die bewerkstelligen en waardoor er van zo’n overgang uiteindelijk sprake is. Het is de keuze om een deel van of een heel verleden voortaan met ‘oud’ of ‘vorig’ aan te duiden, en wat komt als nieuw tegemoet te zien – waarbij, op zo’n derde januari, ook gisteren en eergisteren als vanzelfsprekend nog iets nieuws over zich hebben. Dat we op zo’n moment wat meer geneigd zijn om, vanuit een terugblik op wat oud geworden is, te overdenken wat we anders willen doen (anders en beter!) vind ik prima. En nee, ik zal het vast niet altijd kunnen laten om de vragen ernaar schamper weg te blazen. Of om me te verkneukelen bij het beeld van hartslagmeters wegkwijnend in onderbroekenlades, racefietsen in full carbon die stof vergaren in een bezemkast en meelmotten die door verwaarloosde quinoa woelen. Maar toch: al wie volop bezig of enigszins zinnens is om van zichzelf een beter mens te maken, wat dat op welk moment ook mag betekenen, kan op mijn steun en mildheid rekenen – dat heb ik voor 2020 alvast met mezelf afgesproken.

Ja, zelfs als ze schromelijk falen, wil ik mijn minzaam glimlachen niet voor een grijns verwisselen. Want als hun voornemens al tijden naar de prullenmand verwezen zijn, de goede wil verregend en bevroren is, dan jaagt de lente al die potentiële joggers wel weer naar de parken en de kaaien. En als ik dan nog eens voor het raam ga staan, op een stralende zondag in april, met bloesems aan de groen geworden takken van de bomen, de zangvogels die van zich laten horen en op de radio een opgewonden voorbeschouwing op Parijs-Roubaix, en ik de grijns weer voor de glimlach kan ruilen, dan zal ik daar voor het raam misschien moeten vaststellen dat de werkelijkheid mijn schrijven weer heeft ingehaald, en dat ik dat stukje over januari-joggers in de prullenmand kan gooien. En in de zon kan zitten soezen in het raamkozijn; zo’n drukte, op de kaai, hoe zou dat toch komen?

 

Lennert De Vroey (1994) studeert woordkunst aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Eerder volgde hij de studie internationale politiek aan de Universiteit Gent. Hij is lid van het collectief ZINK, schrijft voor podium en papier, en maakt podcasts en muziek. Lennert won met zijn tekst ‘Thuis’  de derde prijs van Write Now! 2019.

Deel deze pagina:

Columns